ECLI:NL:CBB:2020:443

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
19/910
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van betalingsrechten voor landbouwperceel door aanwezigheid zonnepanelen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in het geschil tussen de maatschap [naam 1], [naam 2], [naam 3] en [naam 4], appellante, en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, met zaaknummer 19/910. Het geschil betreft de intrekking van betalingsrechten voor een landbouwperceel, waarbij verweerder per 14 december 2018 2,70 van de aan appellante toegewezen betalingsrechten heeft ingetrokken. Dit besluit is later herroepen, waarbij 2,31 betalingsrechten zijn ingetrokken. De reden voor de intrekking is de aanwezigheid van een zonnepanelenveld op een deel van het perceel, waardoor dat gedeelte niet als subsidiabel landbouwareaal kan worden aangemerkt.

Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat het gehele perceel als subsidiabel landbouwareaal moet worden aangemerkt. De appellante betwist de stelling van verweerder dat het perceel was opgedeeld door een weg of pad en dat het niet subsidiabel is vanwege de zonnepanelen. Het College heeft vastgesteld dat de zonnepaneleninstallatie op een deel van het perceel aanwezig was sinds eind september 2015, en dat dit deel van het perceel niet gedurende het gehele kalenderjaar als subsidiabele hectare kan worden aangemerkt.

Het College heeft geoordeeld dat verweerder terecht heeft besloten tot de intrekking van de betalingsrechten en dat het beroep ongegrond is. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 juli 2020, waarbij de voorzitter en de griffier verhinderd waren te ondertekenen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/910

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2020 in de zaak tussen

maatschap [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4], te [plaats] , appellante,
en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Cromheecke).

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder per 14 december 2018 2,70 van de aan appellante toegewezen betalingsrechten ingetrokken.
Bij besluit van 10 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat per 14 december 2018 2,31 van de aan appellante toegewezen betalingsrechten worden ingetrokken.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Het geschil gaat over perceel 2, dat appellante in de Gecombineerde opgave 2015 voor 4,57 ha heeft opgegeven. Verweerder heeft bij het primaire besluit per 14 december 2018 2,70 van de voor dit perceel aan appellante toegewezen betalingsrechten ingetrokken.
2 Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en 2,31 van de voor perceel 2 toegewezen betalingsrechten ingetrokken. Daarbij heeft verweerder perceel 2 gesplitst in twee percelen, namelijk de percelen 2 en 44. Verweerder heeft vastgesteld dat op de zuidelijke helft van perceel 2 een installatie voor de benutting van zonne-energie staat. Om die reden wordt dit deel van het perceel in zoverre niet als subsidiabele landbouwgrond aangemerkt.
Het afgesplitste gedeelte van het perceel ten zuiden van de installatie, perceel 44, wordt wel aangemerkt als subsidiabel landbouwareaal, omdat uit de luchtfoto’s blijkt dat sprake is van blijvend grasland.
3 Appellante voert aan dat verweerder de betalingsrechten van perceel 2 ten onrechte gedeeltelijk heeft ingetrokken, omdat het gehele perceel wel degelijk als subsidiabel landbouwareaal moet worden aangemerkt. Volgens appellante heeft verweerder zich in het primaire besluit ten onrechte op het standpunt gesteld dat het perceel was opgedeeld door een weg of pad en vervolgens in het bestreden besluit ten onrechte gesteld dat het perceel niet subsidiabel is vanwege een zonnepanelenveld. Appellante wijst erop dat de aanleg daarvan pas rond 27 september 2015 is gestart.
4 Voor de vaststelling van het aantal toe te wijzen betalingsrechten is van belang dat het – kort gezegd – moet gaan om subsidiabele hectares. Onder 'subsidiabele hectare' wordt verstaan ieder landbouwareaal van het bedrijf dat wordt gebruikt voor een landbouwactiviteit of dat, indien het areaal ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, overwegend voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt (artikel 32, tweede lid, aanhef en onder a, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1307/2013)). Onder 'landbouwareaal' wordt – voor zover hier van belang – verstaan om het even welke grond die wordt gebruikt als blijvend grasland (artikel 4, eerste lid, onder e, van Verordening 1307/2013).
4.1
Ter beoordeling van het College staat of verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat een deel van perceel 2 vanwege de aanwezigheid van een zonnepanelenveld geen subsidiabel landbouwareaal is. De motivering in het primaire besluit over de aanwezigheid van een weg/pad of opslagplaats heeft verweerder in het bestreden besluit niet herhaald, zodat deze geen bespreking verdient.
4.2
Naar het oordeel van het College heeft verweerder terecht uit de luchtfoto’s van 2015 afgeleid dat op een deel van het perceel 2 in ieder geval vanaf eind september 2015 een installatie voor de benutting van zonne-energie was geplaatst. Appellante betwist dat ook niet. Dit betekent dat dit deel van perceel 2 niet gedurende het gehele kalenderjaar van 2015 kon worden aangemerkt als subsidiabele hectare, als bedoeld in artikel 32, tweede lid, van Verordening 1307/2013. Dat appellante blijkens de foto’s in 2014 en tot september 2015 wel aan de subsidiabiliteitsvereisten voldeed, zoals zij stelt, maakt dit niet anders.
5 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2020.
De voorzitter is verhinderd te ondertekenen.
De griffier is verhinderd te ondertekenen.