1.2Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder 1,39 betalingsrechten van appellante ingetrokken per 14 december 2018. Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder de uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2015 herberekend en (alsnog) vastgesteld op € 17.172,11.
2 Bij het bestreden besluit 1 heeft verweerder 1,95 betalingsrechten van appellante ingetrokken per 14 december 2018, omdat verweerder is gebleken dat een groter deel van perceel 15 niet aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden voldoet. Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder de uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2015 vastgesteld op € 16.252,30.
3 Appellante is het niet eens met de intrekking van de betalingsrechten en de herberekening van de uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling. Volgens haar zijn alle in de Gecombineerde opgave 2015 opgegeven percelen – en dus ook perceel 15 – subsidiabel.
4 Verweerder stelt zich op het standpunt dat perceel 15 in zijn geheel niet kan worden aangemerkt als subsidiabel landbouwareaal. Uit de op 29 september 2015 gemaakte luchtfoto’s blijkt volgens verweerder dat op dit perceel tenminste vanaf die datum werkzaamheden werden uitgevoerd, zodat de grond niet gedurende het gehele kalenderjaar voldoet aan de definitie van subsidiabel landbouwareaal. Bovendien bestaat het perceel overwegend uit zand, wat niet als landbouwgrond kan worden aangemerkt.
5 Zowel voor vaststelling van het toe te wijzen aantal betalingsrechten als voor de vaststelling van het bedrag aan basis- en vergroeningsbetaling is van belang dat het – kort gezegd – moet gaan om subsidiabele hectares. Onder 'subsidiabele hectare' wordt verstaan ieder landbouwareaal van het bedrijf dat wordt gebruikt voor een landbouwactiviteit of dat, indien het areaal ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, overwegend voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt (artikel 32, tweede lid, aanhef en onder a, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1307/2013)). Onder 'landbouwareaal' wordt – voor zover hier van belang – verstaan om het even welke grond die wordt gebruikt als bouwland. Onder ‘bouwland’ (waaronder tijdelijk grasland wordt begrepen) wordt verstaan: grond die voor de teelt van gewassen wordt gebruikt of daarvoor beschikbaar is, maar braak ligt, inclusief grond die overeenkomstig de artikelen 22, 23 en 24 van Verordening (EG) nr. 1257/1999, artikel 39 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 en artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 is braak gelegd, ongeacht of die grond zich al dan niet onder een kas of onder een vaste of verplaatsbare beschutting bevindt (artikel 4, eerste lid, onder f, van Verordening 1307/2013).
6 Het College stelt aan de hand van de op 29 september 2015 gemaakte luchtfoto vast dat op perceel 15 bouwwerkzaamheden worden verricht. Daaruit leidt het College met verweerder af dat dit perceel in 2015 niet gedurende het gehele kalenderjaar in gebruik is geweest als landbouwareaal. Verweerder heeft dit perceel dan ook terecht niet als subsidiabel landbouwareaal aangemerkt. Dit betekent dat verweerder terecht de eerder toegewezen betalingsrechten voor perceel 15 terecht heeft ingetrokken.
6 Uit het voorgaande volgt dat het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond is.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.