ECLI:NL:CBB:2020:442

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
19/947
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van betalingsrechten en herberekening van basis- en vergroeningsbetaling in het kader van landbouwsubsidies

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een maatschap en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de intrekking van betalingsrechten en de herberekening van de basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2015. De Minister had op 20 december 2018 besloten om per 14 december 2018 1,39 betalingsrechten van de appellante in te trekken en de uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling te herberekenen. Na bezwaar van de appellante heeft de Minister het besluit herroepen en het aantal ingetrokken betalingsrechten verhoogd naar 1,95.

De appellante was het niet eens met deze besluiten en stelde dat alle opgegeven percelen subsidiabel waren. De Minister betwistte dit en stelde dat perceel 15 niet als subsidiabel landbouwareaal kon worden aangemerkt, omdat er bouwwerkzaamheden op plaatsvonden en het perceel overwegend uit zand bestond. Het College heeft vastgesteld dat de Minister terecht had besloten dat perceel 15 niet gedurende het gehele kalenderjaar als landbouwareaal in gebruik was en dat de intrekking van de betalingsrechten gerechtvaardigd was.

Het College heeft het beroep van de appellante ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 juli 2020.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/947

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2020 in de zaak tussen

maatschap [naam 1] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: ing. A.J. Quist),
en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedelkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Cromheecke).

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2018 (het primaire besluit 1) heeft verweerder per 14 december 2018 1,39 van de aan [naam 2] toegewezen betalingsrechten ingetrokken.
Bij afzonderlijk besluit van 20 december 2018 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2015 herberekend.
Bij besluit van 27 mei 2019 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard. Verweerder heeft evenwel het primaire besluit 1 herroepen en beslist dat per 14 december 2018 1,95 betalingsrechten worden ingetrokken.
Bij besluit van 13 juni 2019 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard. Verweerder heeft evenwel het primaire besluit 2 herroepen en met een gewijzigde motivering opnieuw beslist op de aanvraag om uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2015.
Appellante heeft tegen de bestreden besluiten 1 en 2 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting is achterwege gebleven, nu geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te verschijnen, binnen de gestelde redelijke termijn heeft verklaard dat zij gebruik willen maken van dit recht.

Overwegingen

1.1
De rechtsvoorganger van appellante heeft met de Gecombineerde opgave 2015 22 percelen opgegeven met een totale oppervlakte van 49,87 ha. Bij besluit van 22 februari 2016 heeft verweerder 48,87 betalingsrechten toegewezen.
Bij besluit van 26 februari 2016 heeft verweerder de uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2015 vastgesteld op € 17.663,67.
1.2
Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder 1,39 betalingsrechten van appellante ingetrokken per 14 december 2018. Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder de uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2015 herberekend en (alsnog) vastgesteld op € 17.172,11.
2 Bij het bestreden besluit 1 heeft verweerder 1,95 betalingsrechten van appellante ingetrokken per 14 december 2018, omdat verweerder is gebleken dat een groter deel van perceel 15 niet aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden voldoet. Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder de uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2015 vastgesteld op € 16.252,30.
3 Appellante is het niet eens met de intrekking van de betalingsrechten en de herberekening van de uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling. Volgens haar zijn alle in de Gecombineerde opgave 2015 opgegeven percelen – en dus ook perceel 15 – subsidiabel.
4 Verweerder stelt zich op het standpunt dat perceel 15 in zijn geheel niet kan worden aangemerkt als subsidiabel landbouwareaal. Uit de op 29 september 2015 gemaakte luchtfoto’s blijkt volgens verweerder dat op dit perceel tenminste vanaf die datum werkzaamheden werden uitgevoerd, zodat de grond niet gedurende het gehele kalenderjaar voldoet aan de definitie van subsidiabel landbouwareaal. Bovendien bestaat het perceel overwegend uit zand, wat niet als landbouwgrond kan worden aangemerkt.
5 Zowel voor vaststelling van het toe te wijzen aantal betalingsrechten als voor de vaststelling van het bedrag aan basis- en vergroeningsbetaling is van belang dat het – kort gezegd – moet gaan om subsidiabele hectares. Onder 'subsidiabele hectare' wordt verstaan ieder landbouwareaal van het bedrijf dat wordt gebruikt voor een landbouwactiviteit of dat, indien het areaal ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, overwegend voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt (artikel 32, tweede lid, aanhef en onder a, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1307/2013)). Onder 'landbouwareaal' wordt – voor zover hier van belang – verstaan om het even welke grond die wordt gebruikt als bouwland. Onder ‘bouwland’ (waaronder tijdelijk grasland wordt begrepen) wordt verstaan: grond die voor de teelt van gewassen wordt gebruikt of daarvoor beschikbaar is, maar braak ligt, inclusief grond die overeenkomstig de artikelen 22, 23 en 24 van Verordening (EG) nr. 1257/1999, artikel 39 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 en artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 is braak gelegd, ongeacht of die grond zich al dan niet onder een kas of onder een vaste of verplaatsbare beschutting bevindt (artikel 4, eerste lid, onder f, van Verordening 1307/2013).
6 Het College stelt aan de hand van de op 29 september 2015 gemaakte luchtfoto vast dat op perceel 15 bouwwerkzaamheden worden verricht. Daaruit leidt het College met verweerder af dat dit perceel in 2015 niet gedurende het gehele kalenderjaar in gebruik is geweest als landbouwareaal. Verweerder heeft dit perceel dan ook terecht niet als subsidiabel landbouwareaal aangemerkt. Dit betekent dat verweerder terecht de eerder toegewezen betalingsrechten voor perceel 15 terecht heeft ingetrokken.
6 Uit het voorgaande volgt dat het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond is.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2020.
De voorzitter is verhinderd te ondertekenen.
De griffier is verhinderd te ondertekenen.