Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2020 in de zaken tussen
maatschap [naam 1] , te [plaats] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid).
Procesverloop
Overwegingen
Strijd met artikel 13 van de Landbouwwet
7.1 De Regeling is van toepassing op houders van runderen die producent zijn van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking (artikel 1, aanhef en onder a, van de Regeling). Nu dubbeldoelkoeien koemelk produceren die bestemd is voor consumptie of verwerking, vallen de houders van dergelijke koeien onder de werking van de Regeling. Dat de koeien uiteindelijk ook gebruikt worden voor de vleesproductie, maakt dit niet anders.
Het betoog slaagt niet.
Omdat de behandeling van de bezwaren minder dan een half jaar in beslag heeft genomen, terwijl de behandeling van het beroep meer dan anderhalf jaar heeft geduurd, is de overschrijding volledig toe te rekenen aan het College. Het College zal daarom op de voet van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht de Staat der Nederlanden veroordelen tot betaling van € 500,- aan appellante.
Conclusie10. Het beroep is ongegrond.
Beslissing
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) om aan appellante een vergoeding van immateriële schade van € 500,- te betalen.