ECLI:NL:CBB:2020:433
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Fosfaatrechten en startersregeling in de Meststoffenwet
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil over fosfaatrechten en de startersregeling onder de Meststoffenwet. Appellant, die een biologisch melkveebedrijf exploiteert, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn fosfaatrecht was vastgesteld op 2422 kilogram. Appellant stelde dat hij een nieuw gestart bedrijf voerde en daarom in aanmerking moest komen voor de startersregeling, die een verhoging van het fosfaatrecht mogelijk maakt voor nieuwe bedrijven. Echter, de minister had vastgesteld dat appellant voor 2 juli 2015 geen omgevingsvergunning had verkregen voor het oprichten van een inrichting en ook geen melding had gedaan op grond van het Activiteitenbesluit. Hierdoor voldeed appellant niet aan de voorwaarden voor de startersregeling.
De rechtbank heeft de argumenten van appellant niet gevolgd. Het College oordeelde dat de wettelijke definitie van een nieuw gestart bedrijf niet ruimte biedt voor de persoonlijke beleving van appellant, die voorheen geen melkveebedrijf had geëxploiteerd. De rechtbank concludeerde dat appellant niet kon aantonen dat hij een nieuw gestart bedrijf was in de zin van de Meststoffenwet, en dat hij ook niet had aangetoond dat het fosfaatrechtenstelsel op hem een individuele en buitensporige last legde. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard.
De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden die gelden voor de startersregeling en de noodzaak voor landbouwers om aan deze voorwaarden te voldoen om in aanmerking te komen voor de voordelen die de regeling biedt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en onderstreept de rol van de overheid in het reguleren van fosfaatrechten in het belang van het milieu en de landbouwsector.