1.4Bij het primaire besluit heeft verweerder de subsidie (ambtshalve) vastgesteld op € 45.000,-. Dit bedrag is 50% van de oorspronkelijk verleende subsidie. Appellante en de deelnemer hebben samen € 81.000,- aan voorschotten ontvangen. Na verrekening van het vastgestelde subsidiebedrag met deze voorschotten resteert een totaalbedrag van € 36.000,- aan onverschuldigd betaalde voorschotten. Verweerder vordert € 22.500,- terug van appellante en € 13.500,- van de deelnemer.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat appellante de doelstelling van het project, het realiseren van een permanent geplaatste, computergestuurde en volautomatische waterkering, niet heeft gehaald. Uit de bij de vaststellingsaanvraag behorende eindrapportage blijkt dat de productie en de plaatsing van het systeem geen doorgang hebben gevonden. Verweerder stelt dat alleen kosten, die begroot zijn voor de fases die wel gerealiseerd zijn, voor subsidie in aanmerking komen. Volgens de eindrapportage is ongeveer 50% van de kosten gerealiseerd. Verweerder baseert de vaststelling op de prestatie die is geleverd in verhouding tot het beoogde resultaat zoals dat is beschreven in het projectplan. Daarom heeft hij de subsidie vastgesteld op 50% van de verleende subsidie.
3. Appellante is het niet eens met de verlaging van de toegewezen subsidie met 50%. Daartoe heeft zij in beroep aangevoerd dat zij wel de afgesproken doelstellingen heeft behaald en alle testen heeft uitgevoerd zonder hiervoor extra kosten te maken. Alleen de productie en implementatie zijn niet gerealiseerd als gevolg van onvoorziene externe vertragingen. Vanwege deze vertragingen heeft appellante verlenging voor het project aangevraagd en tot en met de einddatum heeft zij regelmatig contact had met de projectmanager. Zij voelde zich daardoor gesterkt de projectdoelstellingen toch zoveel mogelijk te realiseren, zonder dat de bouw voor derden tot de mogelijkheden behoorde. Appellante vindt een korting van 50% bovendien niet reëel. Zij heeft ruim € 229.000,- aan kosten gemaakt. Dit heeft zij ook per e-mail van 18 augustus 2017 aan verweerder medegedeeld. De kosten voor het maken van een model dat op de site geplaatst kan worden, heeft zij hierbij niet meegerekend, ook omdat dat model niet gemaakt is. Hierdoor heeft appellante ongeveer € 70.000,- minder kosten gemaakt dan zij heeft begroot. Appellante stelt dat, op de bouw van het product na, alle doelstellingen zijn behaald en dat zij met een proefmodel kans heeft gezien alle markttoetsingen te doen. Een verlaging met 50% van de subsidie is volgens appellante dan ook onbegrijpelijk. Verder voert appellante aan dat zij als kleine beginnende onderneming door het besluit van verweerder gepenaliseerd wordt. Dit is volgens appellante niet het doel van subsidieverstrekking. Ter zitting heeft appellante gesteld dat plaatsing en productie wel onderdeel zijn van het projectplan, maar dat deze geen deel uitmaken van de begroting. Voor dit onderdeel zou het waterschap subsidie kunnen krijgen.
4. Op grond van artikel 4:46, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast. Op grond van het tweede lid, aanhef en onder a, kan de subsidie lager worden vastgesteld indien de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden. Op grond van het tweede lid, aanhef en onder b, kan de subsidie lager worden vastgesteld indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
In artikel 4:95, vierde lid, van de Awb is de mogelijkheid opgenomen dat onverschuldigd betaalde voorschotten worden teruggevorderd.
In artikel 36a van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies wordt bepaald dat de subsidieontvanger onverwijld schriftelijk mededeling doet aan verweerder zodra aannemelijk is dat: a. de subsidiabele activiteiten niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht, of b. niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.
In artikel 37, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies is bepaald dat indien een beschikking tot subsidieverlening betrekking heeft op een plan, de subsidieontvanger de activiteiten uitvoert overeenkomstig dit plan. In het derde lid is bepaald dat verweerder voor het vertragen of het essentieel wijzigen van de wijze van uitvoering van de activiteiten op voorafgaand verzoek van de subsidieontvanger ontheffing kan verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, tenzij hierdoor afbreuk wordt gedaan aan doelstellingen als omschreven in het plan. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.