Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2020 in de zaak tussen
maatschap [naam 1] , te [plaats] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Verweerder stelt dat appellante een verzoek als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Regeling heeft ingediend en dat hij hieraan tegemoet is gekomen. Dit betekent dat het referentieaantal voor de periodes 1 en 5 wordt verhoogd. Het primaire besluit ziet evenwel op periode 2. Omdat appellante heeft verklaard in 2017 runderen uit te scharen kan artikel 11, zesde lid, van de Regeling niet worden toegepast. Het referentieaantal kan daarom alleen in de periodes 1 en 5 worden verhoogd. Het referentieaantal is volgens verweerder dan ook juist vastgesteld in het primaire besluit.
Bij de vaststelling van het referentieaantal heeft verweerder in het primaire besluit het jongveegetal betrokken. Op grond van artikel 11, negende lid, van de Regeling kan een houder verweerder verzoeken het jongveegetal aan te passen. Een dergelijk verzoek moet voor 20 mei 2017 zijn ingediend. Appellante heeft een verzoek ingediend dat op 22 juni 2017 is ondertekend en op 23 juni 2017 door verweerder is ontvangen. Omdat het verzoek niet tijdig is ingediend heeft verweerder het verzoek niet in behandeling genomen. Dat appellante niet eerder bekend was met de mogelijkheid het jongveegetal aan te laten passen komt voor haar rekening. Het lag op haar weg om, als professioneel handelend melkveehouder, tijdig kennis te nemen van de voorzieningen die de Regeling biedt, aldus verweerder.
“1. Indien een houder aantoont dat hij op 2 juli 2015 runderen had uitgeschaard die tussen 1 januari 2015 en 2 juli 2015 naar een inschaarder zijn gegaan, op 2 juli 2015 door die inschaarder werden gehouden en die uiterlijk op 31 december 2015 zijn teruggekomen op het bedrijf van de houder, kan de minister wanneer hiervoor door de houder uiterlijk voor 15 april 2017 een verzoek is ingediend zijn referentieaantal verhogen in de periode 1 en 5 mits, in het geval de inschaarder producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking, deze aantoonbaar instemt met verlaging van zijn referentieaantal in die perioden. […]
6. Indien een houder aantoont dat hij in 2015 of 2016 runderen had uitgeschaard en verklaart in 2017 geen runderen uit te scharen, kan de minister wanneer hiervoor door de houder uiterlijk voor 15 april 2017 een verzoek is ingediend:
a. zijn referentieaantal verhogen indien hij in 2015 runderen had uitgeschaard mits, in het geval de inschaarder producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking, deze aantoonbaar instemt met verlaging van zijn referentieaantal, of
b. zijn doelstellingsaantal verhogen indien hij in 2016 runderen had uitgeschaard, mits, in het geval de inschaarder producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking, deze instemt met verlaging van zijn doelstellingsaantal. […]
9. Een houder die een verzoek heeft ingediend als bedoeld in het eerste of vierde lid kan voor de toepassing van deze regeling tevens bij de minister voor 20 mei 2017 een verzoek indienen voor berekening van het jongveegetal in de perioden 2, 3 en 4 op de volgende, van artikel 1, eerste lid, onderdeel l, afwijkende berekeningswijze: (het aantal runderen van de houder op 28 april 2017 van 0 tot 1 jaar en van 1 jaar of ouder dat niet heeft gekalfd verminderd met het aantal uitgeschaarde runderen overeenkomstig het tweede lid) gedeeld door het aantal runderen van de houder op 28 april 2017 dat ten minste eenmaal heeft gekalfd.”
Deze beroepsgrond faalt.
In de bezwaarfase is er gelegenheid om sommige gebreken te herstellen. Het gebrek dat aan het verzoek van appellante kleeft kon in de bezwaarfase echter niet worden hersteld. Zij kon op dat moment namelijk niet alsnog tijdig haar verzoek indienen. Het verzoek is en blijft te laat ingediend. Dit betekent dat verweerder het jongveegetal terecht bij zijn berekening van het referentieaantal heeft betrokken.
Deze beroepsgrond faalt.