Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de meervoudige kamer van 19 mei 2020 op de hoger beroepen van:
[naam 1] RA ( [naam 1] ), te [plaats]
[naam 3] Holding B.V.en
[naam 4] B.V.(hierna gezamenlijk: [naam 5] c.s.)
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de accountantskamer
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
7 december 2006 waarin [naam 1] aan [naam 7] vroeg of een disclaimer nodig was voor het geval de trust niet aan [naam 2] zou uitkeren. Naar het oordeel van het College volgt hieruit echter niet ondubbelzinnig dat [naam 1] er toen van op de hoogte was dat de bedoeling van de trustconstructie was dat [naam 2] geld in privé zou ontvangen en dat hij bij de opzet van de constructie betrokken was. De vraag van [naam 1] in bedoeld bericht is voor tweeërlei uitleg vatbaar en kan evengoed, zoals [naam 1] heeft gesteld, tot achtergrond hebben gehad te verzekeren dat [naam 2] ten volste zou beseffen dat hij of zijn onderneming niet langer zou kunnen beschikken over de op deze wijze afgedragen middelen.
Beslissing
mr. W.C.E. Winfield, in aanwezigheid van mr. C.G.M. van Ede, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2020.
te ondertekenen.