Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de meervoudige kamer van 21 april 2020 op het hoger beroep van:
[naam 1] , te [plaats] , appellante
[naam 2] AA (betrokkene)
Procesverloop in hoger beroep
15 maart 2019, met nummer 18/1122 Wtra AK (www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TACAKN:2019:19).
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de accountantskamer
niet-ontvankelijk verklaard. Naar het oordeel van de accountantskamer heeft appellante haar klacht van 4 juli 2018 niet ingediend binnen de termijnen genoemd in artikel 22, eerste lid, van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra), zoals dit artikel luidde tot 1 januari 2019. De klacht van appellante is volgens de accountantskamer deels niet ingediend binnen drie jaar nadat zij heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen of nalaten van betrokkene in strijd is met het bij of krachtens de Wet op het accountantsberoep (Wab) bepaalde of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep, en voor het overige deel pas ingediend nadat een periode van zes jaar is verstreken tussen het moment van het handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht.
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Beslissing
mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. C.G.M. van Ede, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2020.
te ondertekenen.