In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 april 2020 uitspraak gedaan in de procedure tussen een appellant en de Kamer van Koophandel. De appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de Kamer van Koophandel, dat was genomen op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Het College moest ambtshalve beoordelen of het bevoegd was om van het beroep kennis te nemen. Het College kwam tot de conclusie dat het niet bevoegd was, omdat de AVG niet is opgenomen in de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. Dit betekent dat voor besluiten van de Kamer van Koophandel op grond van de AVG de rechtbank bevoegd is, met hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het College baseerde zijn oordeel op de wetshistorische en wetssystematische motivering, waarbij het opmerkte dat de wetgever kennelijk had verzuimd om de Bevoegdheidsregeling aan te passen aan de nieuwe regelgeving van de AVG. Het College verklaarde zich daarom onbevoegd en zond de zaak door naar de bevoegde rechtbank, in dit geval de rechtbank Rotterdam. Tevens werd het door de appellant betaalde griffierecht terugbetaald, aangezien er geen griffierecht verschuldigd was bij het College. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke rechtsgang voor besluiten op grond van de AVG, waarbij het College van mening is dat de wetgever voor een centrale rechtsgang heeft gekozen.