Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de meervoudige kamer van 21 april 2020 op het hoger beroep van:
[naam 2], te [plaats 2] , appellanten,
[naam 3] RA (betrokkene)
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de accountantskamer
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Het College stelt voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan appellanten in hun hoedanigheid van klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van (gemotiveerde) betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
€ 10 miljoen positief. Uit de opinie van [naam 11] blijkt volgens appellanten dat betrokkene allerlei onterechte correcties heeft toegepast op de financiële cijfers van [naam 9] en gelieerde vennootschappen, waardoor een volslagen misleidend en onjuist beeld is geschetst van het eigen vermogen van [naam 9] als leningnemer en garantstellende partij. Het lijkt er sterk op dat betrokkene in de beoordeling van het eigen vermogen van [naam 9] bewust niet alle groepsmaatschappijen heeft meegenomen. Doordat appellanten zich tegen de onjuiste beweringen en conclusies van betrokkene moeten verdedigen, lijden zij grote schade. Betrokkene kan zich niet achter gebrek aan kennis van de inhoud van de beweringen van (de Zwitserse advocaat van) [naam 6] verschuilen. Als (indirect) statutair directeur van [naam 6] is hij verantwoordelijk voor de beweringen die door deze vennootschap worden gedaan. Volgens appellanten is duidelijk dat het door betrokkene ingenomen standpunt significant bewust onjuist en onvolledig is geweest inzake de waarde van het eigen vermogen van [naam 9] , waarmee hij de rechterlijke instanties bewust heeft misleid. Hiermee heeft betrokkene het accountantsberoep in diskrediet gebracht en flagrant in strijd met de gedrags- en beroepsregels gehandeld.
Beslissing
mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. C.G.M. van Ede, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2020.
te ondertekenen.