ECLI:NL:CBB:2020:228

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 april 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
18/2749
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen fosfaatrecht vastgesteld door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een melkveehouder en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de vaststelling van het fosfaatrecht. De appellant, een melkveehouder, had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister waarin het fosfaatrecht op 4.715 kg was vastgesteld. Dit besluit was gebaseerd op de dieraantallen die op de peildatum van 2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig waren. De appellant voerde aan dat hij door een uitbraak van salmonella op zijn bedrijf minder koeien had dan hij zonder deze ziekte zou hebben gehad, en dat hij daardoor voldeed aan de 5%-drempel voor de knelgevallenregeling.

Het College overwoog dat de knelgevallenregeling geen rekening houdt met niet gerealiseerde uitbreidingen op de peildatum. Dit betekent dat stagnatie in de groei als gevolg van de dierziekte niet hoeft te worden gecompenseerd. De beroepsgrond van de appellant werd dan ook verworpen. Het College verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. R.C. Stam, met mr. E.D.H. Nanninga als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 7 april 2020.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/2749

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2020 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. R. Scholten),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: J. Blauw).

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van appellant vastgesteld.
Bij besluit van 8 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2020. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Relevante bepalingen
1.1.
Ingevolge artikel 23, derde lid, van de Msw stelt de minister het op een bedrijf rustende fosfaatrecht per 1 januari 2018 vast in overeenstemming met de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen in een kalenderjaar door melkvee dat op 2 juli 2015 op het bedrijf is gehouden en geregistreerd.
1.2.
Ingevolge artikel 23, zesde lid, van de Msw bepaalt de minister, indien appellant aantoont dat het reguliere fosfaatrecht minimaal 5% lager is (de 5%-drempel) door, voor zover van belang, dierziekte het fosfaatrecht aan de hand van het melkvee waarover hij zonder deze buitengewone omstandigheden zou hebben beschikt (de knelgevallenregeling).
Feiten
2. Appellant exploiteert een melkveehouderij in [plaats] . Vanaf 2014 beoogde appellant met eigen aanwas te groeien naar circa 130 melk- en kalfkoeien. Vanaf september 2014 ontstonden klinische klachten bij het vee. In januari en februari 2015 leidde dit tot een piek in het afvoeren van dode dieren ten gevolge van salmonella. In 2015 zijn in totaal 38 koeien afgevoerd. Op de peildatum hield appellante 104 melk- en kalfkoeien en 56 stuks jongvee.
Besluiten van verweerder
3. Verweerder heeft het fosfaatrecht van appellant vastgesteld op 4.715 kg en is daarbij uitgegaan van de dieraantallen die op de peildatum op het bedrijf aanwezig waren.
De beroepsgrond
4. Appellant voert aan dat hij voldoet aan de 5%-drempel. Door de uitbraak van salmonella op zijn bedrijf beschikt hij op de peildatum over 38 melk- en kalfkoeien minder dan wanneer deze dierziekte zich niet had voorgedaan. De dierziekte heeft de verdere groei van de veestapel belemmerd.
Standpunt van verweerder
5. Verweerder heeft op basis van de gegevens van voor de uitbraak van de dierziekte (1 januari 2014) het fosfaatrecht berekend op 5.040 kg (zonder generieke korting). Op basis van de gegevens op 2 juli 2015 bedraagt het fosfaatrecht 5.141,3 kg (zonder generieke korting). Hiermee voldoet appellant niet aan de 5%-drempel. Bij de toepassing van de knelgevallenregeling blijft de niet-gerealiseerde groei buiten aanmerking.
Beoordeling
6. Zoals het College heeft overwogen in de uitspraak van 11 juni 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:232) wordt bij toepassing van de knelgevallenregeling geen rekening gehouden met niet gerealiseerde uitbreidingen op 2 juli 2015. Dit betekent dat stagnatie in de groei als gevolg van de dierziekte niet hoeft te worden gecompenseerd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Slotsom
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. E.D.H. Nanninga, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2020.
De voorzitter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.