ECLI:NL:CBB:2020:182

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
20/232
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake zending van dieren naar Zwitserland

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 12 maart 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een zending van 343 slangen, spinnen en schorpioenen naar Zwitserland wilde doorzenden. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had eerder het verzoek om deze zending afgewijzen en de verzoeker opgedragen om de dieren naar een plaats buiten de Europese Unie te zenden. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit primaire besluit, maar de minister had hier nog niet op beslist. De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde voor oplopende kosten voor transport en opvang van de dieren.

De voorzieningenrechter overwoog dat de spoedeisendheid van het belang van de verzoeker voornamelijk financieel van aard was. Volgens vaste jurisprudentie is een financieel belang op zichzelf geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening. De verzoeker had niet aangetoond dat hij in een financiële noodsituatie verkeerde. Bovendien constateerde de voorzieningenrechter dat de kosten voor transport en opvang geen rechtsgevolgen waren van het primaire besluit. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen reden was om een voorlopige voorziening te treffen en wees het verzoek af.

De uitspraak werd gedaan door mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van griffier mr. C.H.R. Mattheussens, en werd openbaar uitgesproken op 12 maart 2020.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/232
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 maart 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats 1] , verzoeker

(gemachtigde: mr. E. Philippi-Gho),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 5 februari 2020 (het primaire besluit), verzonden op 12 februari 2020, heeft verweerder (1) het verzoek van verzoeker om een zending van 343 slangen, spinnen en schorpioenen (zending dieren) te mogen doorzenden naar Zwitserland afgewezen en (2) verzoeker opgedragen om de dieren naar een plaats buiten de Europese Unie (EU) door te zenden.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Verweerder heeft nog niet op dit bezwaar beslist.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld dan wel indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, onder meer als het verzoek kennelijk ongegrond is, uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen. Daartoe bestaat gelet op het navolgende aanleiding.
3.1
Op 12 september 2019 is bovengenoemde zending dieren, onder overlegging van een origineel veterinair certificaat, door [naam 2] B.V. aangeboden voor invoer in de EU. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit heeft daarbij een overeenstemmingscontrole uitgevoerd. Omdat niet aan de voorschriften voor import was voldaan, heeft verweerder bij besluit van 13 september 2019 de toegang van de zending dieren tot de EU geweigerd en bevolen dat de dieren teruggestuurd moesten worden. De dieren zijn, in afwachting van terugzending, gehuisvest op keurpunt [naam 3] te [plaats 2] . Verzoeker stelt de verantwoordelijk ondernemer te zijn voor de zending dieren.
3.2
Op 16 september 2019 heeft verweerder de zending dieren in bewaring genomen en overgebracht naar een opvanglocatie, met toepassing van spoedbestuursdwang. Bij besluit van 16 oktober 2019 heeft verweerder de spoedbestuursdwang op schrift gesteld. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar gegrond verklaard en erkend dat er geen bevoegdheid was om handhavend op te treden door middel van (spoed)bestuursdwang. Tevens is een nieuw besluit genomen gericht aan [naam 2] B.V.
3.3
Bij e-mail van 14 januari 2020 heeft verzoeker verweerder verzocht de zending dieren door te mogen zenden naar Zwitserland. Bij het primaire besluit heeft verweerder dit verzoek afgewezen, omdat Zwitserland zich heeft gecommitteerd aan de Europeesrechtelijke veterinaire voorschriften. Niet-conforme zendingen mogen volgens verweerder niet worden ingevoerd naar een land dat zich aan de EU voorschriften heeft gecommitteerd. Verweerder heeft verzoeker vervolgens opgedragen om de dieren binnen 30 dagen naar een plaats buiten de EU door te zenden. Verweerder heeft in dit besluit tevens medegedeeld dat als verzoeker geen uitvoering geeft aan het besluit, hij andere passende maatregelen zal nemen, hetgeen kan betekenen dat de zending dieren wordt vervoerd naar een andere opvanglocatie.
4. Verzoeker wil met deze voorlopige voorziening voorkomen dat de kosten voor het transport van de zending dieren naar een ander opvangcentrum en de kosten voor de opvang van de zending dieren, die bij hem in rekening worden gebracht, oplopen. Het spoedeisend belang van verzoeker is volgens hem hierin gelegen.
5.1
De voorzieningenrechter overweegt dat de spoedeisendheid van het door verzoeker gestelde belang een financieel karakter heeft. Een financieel belang vormt volgens vaste jurisprudentie op zichzelf geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het staat verzoeker immers vrij financiële compensatie van verweerder te vorderen indien het primaire besluit onrechtmatig blijkt te zijn. Dit kan anders zijn indien verzoeker aannemelijk maakt dat hij in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren. Verzoeker heeft niet gesteld dat dit aan de orde is. Van een spoedeisend belang is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen sprake.
5.2
De voorzieningenrechter constateert tevens dat de kosten voor transport en opvang geen rechtsgevolgen zijn van het primaire besluit. Integendeel, hoe eerder verzoeker voldoet aan de opdracht de zending dieren naar een derde land te zenden, hoe eerder de bewaring en de mogelijke kosten daarvan eindigen. Er is dus ook in dat opzicht geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. C.H.R. Mattheussens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2020.
w.g. J.L. Verbeek w.g. C.H.R. Mattheussens