In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 februari 2020 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift van appellant tegen besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 3 januari 2019, waarin zijn fosfaatrecht werd vastgesteld. Hij stelde dat hij op 31 maart 2017 al bezwaar had gemaakt tegen eerdere besluiten in het kader van het fosfaatreductieplan 2017 en dat er bijzondere omstandigheden waren die zijn late indiening van het bezwaarschrift verklaarden.
Het College oordeelde dat de bezwaren van appellant niet konden worden samengevoegd, omdat het om twee aparte besluiten ging. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken, en het College concludeerde dat het bezwaarschrift van appellant, dat op 2 april 2018 ter post was bezorgd, te laat was ingediend. De bezwaartermijn was op 3 januari 2018 begonnen en eindigde op 14 februari 2018.
Het College verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond. De uitspraak werd gedaan door mr. R.C. Stam, met mr. J.M.M. van Dalen als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.