3.5Uit artikel 40, aanhef en onder a, van Verordening 809/2014 volgt dat, wanneer een lidstaat controles ter plaatse door middel van teledetectie verricht, de bevoegde autoriteit een foto-interpretatie van orthobeelden (satelliet- of luchtfotografie) verricht van alle landbouwpercelen per steunaanvraag en/of betalingsaanvraag die moeten worden gecontroleerd met het doel de soorten grondbedekking, en in voorkomend geval de soort gewas, te herkennen en de oppervlakte te meten.
4. Het College overweegt als volgt over de vraag of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat appellante niet heeft aangetoond dat zij heeft voldaan aan de eis dat zij de percelen vóór 1 oktober 2017 heeft ingezaaid. Verweerder mag in beginsel uitgaan van de bevindingen in de Rapportage Controle ter plaatse door middel van teledetectie (teledetectierapport), tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid en volledigheid ervan. Aan het teledetectierapport zijn satellietfoto’s van 23 september 2017, 15 oktober 2017 en 7 november 2017 ten grondslag gelegd. Hieruit leidt verweerder af dat niet vóór 1 oktober 2017 is ingezaaid. Verweerder heeft toegelicht dat op de detectiebeelden van 23 september 2017 te zien is dat er nog aardappels staan. De rode vlekken op deze beelden duiden op afstervend loof. Op de beelden van 15 oktober 2017 is een fel groenblauwe kleur zichtbaar, wat inhoudt dat er op dat moment geen gewas detecteerbaar was. Op beelden van 7 november 2017 is zichtbaar dat er sprake is van opkomend gewas. Op grond van de kleuren van de beelden van 7 november 2017 gaat verweerder ervan uit dat vier weken eerder is ingezaaid. Dat is omstreeks 10 oktober 2017. Daarnaast heeft verweerder neerslaggegevens van meetstation [plaats 2] , gelegen op geringe afstand van [plaats 1] , overgelegd waaruit blijkt dat in de desbetreffende periode geen sprake is geweest van droogte, waardoor de gewassen later zouden zijn opgekomen. Hiermee heeft verweerder de stelling van appellante, dat het zaad door droogte later ontkiemd zou zijn, weerlegd. Tegen deze achtergrond is het College van oordeel dat de door appellante overgelegde foto’s onvoldoende gewicht in de schaal leggen. Uit die foto’s van appellante kan niet worden opgemaakt dat op 28 en 29 september 2017 sprake was van het inzaaien van gras op de hier aan de orde zijnde percelen. Er dient daarom van te worden uitgegaan dat appellante de desbetreffende percelen niet vóór 1 oktober 2017 heeft ingezaaid. Daarmee heeft appellante niet voldaan aan de voorwaarde genoemd in categorie 1, onder B.2, van bijlage 2 bij artikel 2.17, eerste lid, onder d, van de Uitvoeringsregeling.
5. Hetgeen appellante overigens heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Aan de bespreking van die gronden komt het College dan ook niet toe. Uit het voorgaande volgt dat verweerder bij het bestreden besluit de percelen 9, 10 en 15 terecht niet in aanmerking heeft genomen voor de inrichting van het ecologisch aandachtsgebied en derhalve terecht de gevraagde uitbetaling deels heeft geweigerd.
6. Gelet op het hiervoor overwogene is het beroep ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.