ECLI:NL:CBB:2020:1028
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- W.C.E. Winfield
- N.C.H. Vrijsen
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen fosfaatrechtenvaststelling en knelgevallenregeling in de Meststoffenwet
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van fosfaatrechten op basis van de Meststoffenwet. Appellante, een biologisch dynamisch melkveebedrijf, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het primaire besluit, genomen op 5 januari 2018, stelde het fosfaatrecht van appellante vast op 1.506 kg, gebaseerd op de dieraantallen op de peildatum van 2 juli 2015. Appellante voerde aan dat zij door diergezondheidsproblemen, specifiek uierproblemen, niet in staat was om het aantal dieren op haar bedrijf te handhaven, en dat zij daarom aanspraak maakte op de knelgevallenregeling.
Het College oordeelde dat appellante onvoldoende bewijs had geleverd om haar claims te onderbouwen. Hoewel de MPR-uitslagen een te hoog celgetal in de melk bij enkele dieren aangaven, was niet aangetoond dat dit celgetal het gevolg was van de gestelde uierproblemen. Er was geen dierenartsverklaring overgelegd en het College vond dat appellante niet had aangetoond welke dieren vanwege de uierproblemen waren afgevoerd. Het College concludeerde dat de bewijslast bij appellante lag en dat zij niet had voldaan aan deze verplichting.
Daarnaast werd het beroep van appellante op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP) verworpen. Het College oordeelde dat de fosfaatrechtenvaststelling niet in strijd was met dit artikel, aangezien appellante niet had aangetoond dat zij een individuele en buitensporige last ondervond. De uitspraak van het College was dat het beroep ongegrond werd verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.