Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2020 in de zaak tussen
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
2 juli 2015 (de peildatum) en kent een bonusgeldsom toe indien een melkveehouder minder vrouwelijke runderen houdt dan het referentieaantal op de peildatum.
Procesbelang en omvang geding
De beroepsgrond van appellant richt zich tegen het bestreden besluit, voor zover daarbij het primaire besluit van 21 oktober 2017 in stand is gelaten en ziet op vermeende gebreken in deze besluitvorming. In zoverre behoudt appellant procesbelang.
In het beroepschrift geeft appellant aan dat het beroep zich alleen richt tegen het bestreden besluit voor zover daarbij de opgelegde hoge geldsom over periode 1 in stand is gelaten. Het College stelt dan ook vast dat de omvang van het geding zich daartoe beperkt.
Het besluit van 21 oktober 2017
Appellant wijst er verder op dat hij een eerder besluit van 27 mei 2017 niet heeft ontvangen. Dit besluit was inhoudelijk onjuist, omdat tot 21 oktober 2017 onjuiste gegevens van appellant stonden geregistreerd. Appellant stelt dat verweerder aan hem ten onrechte een heffing voor periode 1 heeft opgelegd. Daarbij wijst appellant erop dat hij de bedrijfsgegevens niet kon inzien door de bedrijfsovername. Daardoor was voor appellant niet tijdig duidelijk wat de gevolgen van de Regeling zouden zijn voor zijn bedrijfsvoering. Appellant was proactief en heeft diverse pogingen gedaan om zijn reductieopgave op andere wijze te achterhalen. De informatie die hij wel tijdig heeft kunnen raadplegen, van ZuivelNL, blijkt bij nader inzien onjuist te zijn. Appellant wijst erop dat hij pas door het besluit van 21 oktober 2017 in staat is gesteld kennis te nemen van de juiste reductiegegevens, terwijl de boete toen al met het melkgeld was verrekend. Verweerder had hierin aanleiding moeten zien de hardheidsclausule, zoals neergelegd in artikel 13, derde lid, van de Landbouwwet, toe te passen, aldus appellant.
21 oktober 2017 door een onjuiste tenaamstelling, heeft verweerder dat gebrek in het bestreden besluit hersteld, omdat dat besluit is gericht aan appellant. Verweerder heeft er verder terecht op gewezen dat de adressering van het besluit van 21 oktober 2017 wel juist is en dat appellant tegen dit besluit tijdig bezwaar heeft gemaakt. Daarnaast heeft verweerder er terecht op gewezen dat appellant pas op 21 maart 2017 de bedrijfsoverdracht van 1 januari 2017 heeft gemeld, terwijl artikel 31 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in samenhang bezien met artikel 37 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet voorschrijven dat een dergelijke melding gedaan moet worden binnen 30 dagen.
Ter zitting is bovendien vastgesteld dat verweerder op 27 mei 2017 geen onjuist besluit heeft genomen maar dat de brief van 27 mei 2017, waar appellant op doelt, een informatiebrief is van verweerder die naar verschillende melkveehouders is verstuurd.
Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat in de informatie van ZuivelNL hetzelfde doelstellingsaantal staat opgenomen als in het primaire besluit van 21 oktober 2017. Dat het primaire besluit pas op
21 oktober 2017 is verstuurd, betekent dan ook niet dat appellant daarvoor niet op de hoogte kon zijn van de gevolgen van de Regeling voor zijn bedrijfsvoering.
Slotsom
Beslissing
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2020.
de uitspraak te ondertekenen de uitspraak te ondertekenen