In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor registratie van de overdracht van betalingsrechten en de uitbetaling van deze rechten voor het jaar 2016. De minister had de registratie geweigerd omdat de appellant niet als actieve landbouwer werd aangemerkt, wat een vereiste is volgens de Europese Verordening 1307/2013. De appellant had op 25 april 2016 een gecombineerde opgave ingediend, maar de minister stelde dat hij niet op de juiste wijze geregistreerd stond in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, waaruit bleek dat zijn hoofdactiviteit geen landbouw was.
Tijdens de procedure heeft de appellant betoogd dat hij ten onrechte niet als actieve landbouwer is aangemerkt en dat de accountant die zijn aanvraag indiende, niet de registratie in het Handelsregister had gecontroleerd. De minister heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de appellant niet tijdig een accountantsverklaring had ingediend, wat ook een voorwaarde was voor het verkrijgen van de betalingsrechten. Het College heeft echter geoordeeld dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de accountantsverklaring van de appellant, die na de afwijzing was ingediend, niet in de beoordeling was meegenomen. Het College heeft het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen om opnieuw te beslissen op de bezwaren van de appellant, met inachtneming van de uitspraak.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste registratie in het Handelsregister en de noodzaak voor landbouwers om tijdig bewijsstukken aan te leveren om in aanmerking te komen voor rechtstreekse betalingen. Het College heeft de minister ook veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die zijn vastgesteld op € 1.002,-.