ECLI:NL:CBB:2019:702
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Fosfaatrechten en de toepassing van de knelgevallenregeling in het bestuursrecht
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 17 december 2019, zaaknummer 18/2536, staat de toepassing van de knelgevallenregeling in het kader van de Meststoffenwet centraal. Appellant, een melkveehouder, had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn fosfaatrecht was vastgesteld op 7.799 kg. Appellant betwistte de berekening van het fosfaatrecht, vooral in het licht van zijn ziekte en de gevolgen daarvan voor zijn bedrijf. De minister had in het bestreden besluit het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, waarbij hij stelde dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor de knelgevallenregeling, omdat zijn fosfaatrecht niet 5 procent lager was dan voor zijn ziekte.
Tijdens de zitting op 6 november 2019 werd duidelijk dat de minister een onjuiste berekening had gemaakt, maar dat dit niet leidde tot het door appellant gewenste resultaat. De herberekening, die twee extra runderen meebracht, leidde nog steeds niet tot het behalen van de drempel van 5 procent. Het College oordeelde dat de minister terecht de knelgevallenregeling niet had toegepast, ondanks dat appellant in een andere regeling wel als knelgeval was aangemerkt. Het College vernietigde het bestreden besluit, herstelde het fosfaatrecht op 7.818 kg en veroordeelde de minister tot vergoeding van de proceskosten van appellant.
De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de knelgevallenregeling en de noodzaak voor een zorgvuldige berekening van fosfaatrechten, waarbij de belangen van melkveehouders in ogenschouw moeten worden genomen. Het College concludeerde dat de minister de juiste uitgangspunten had gehanteerd, maar dat de toepassing van de regeling niet in lijn was met de bedoeling ervan, wat leidde tot een onterecht vastgesteld fosfaatrecht.