ECLI:NL:CBB:2019:689

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
18/2782
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraak accountantskamer zonder gronden

In deze zaak heeft appellant, een accountant, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de accountantskamer van 22 oktober 2018. De accountantskamer had een klacht van appellant behandeld, die op 2 juli 2018 was ingediend tegen betrokkene, [naam 2] RA. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft op 17 oktober 2019 een zitting gehouden, waarbij appellant aanwezig was, maar betrokkene niet.

Appellant heeft zijn hoger beroep ingesteld op basis van artikel 43 van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra). Echter, het hogerberoepschrift bevatte geen gronden die betrekking hadden op de uitspraak van de accountantskamer. Het College heeft appellant in de gelegenheid gesteld om deze gronden in te dienen, maar ondanks meerdere brieven en stukken die door appellant zijn ingediend, zijn er geen relevante gronden gepresenteerd.

Uiteindelijk heeft het College vastgesteld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat appellant niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 43a van de Wtra. De beslissing van het College is op 17 december 2019 openbaar uitgesproken door de rechters T.G.M. Simons, R.W.L. Koopmans en H.S.J. Albers, in aanwezigheid van griffier D.A. Bohlmeijer. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van relevante gronden bij het instellen van hoger beroep.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/2782
uitspraak van de meervoudige kamer van 17 december 2019 op het hoger beroep van:

[naam 1] , te [plaats] , appellant,

tegen de uitspraak van de accountantskamer van 22 oktober 2018, nummer 18/1114 Wtra AK, gegeven op een klacht, door appellant ingediend op 2 juli 2018 tegen
[naam 2] RA(betrokkene)

Procesverloop

Appellant heeft op grond van artikel 43 van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) hoger beroep ingesteld tegen de bovenvermelde uitspraak van de accountantskamer.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2019. Appellant is verschenen. Betrokkene is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1.1
Ingevolge artikel 43, eerste lid, van de Wtra kan binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak van de accountantskamer hoger beroep worden ingesteld bij het College. In artikel 43a, eerste lid, van de Wtra is bepaald dat hoger beroep wordt ingesteld door het indienen van een beroepschrift bij het College. Op grond van artikel 43a, tweede lid, van de Wtra bevat het beroepschrift de gronden van het hoger beroep.
1.2
Gelet op de omstandigheid dat het hogerberoepschrift van appellant geen gronden bevat die betrekking hebben op de uitspraak van de accountantskamer van 22 oktober 2018, is appellant - laatstelijk - bij griffiersbrief van 17 januari 2019 in de gelegenheid gesteld deze gronden binnen vier weken, derhalve uiterlijk op 14 februari 2019, in te dienen.
1.3
Van appellant zijn in deze procedure vele brieven en stukken ontvangen. Bij griffiersbrief van 25 februari 2019 is een aantal van die brieven aan appellant retour gezonden omdat deze niet waren gericht waren aan het College. Ook een aantal van die stukken is retour gezonden omdat niet was toegelicht waarom deze van belang zijn voor de procedure. Nadien zijn opnieuw brieven en stukken ontvangen.
1.4
Ter zitting heeft appellant het College verzocht pas uitspraak te doen nadat hij zijn belastingaangifte over 2018 ter kennis van het College zou hebben gebracht. Daarbij heeft hij verklaard geen behoefte te hebben aan een nadere zitting. Appellant heeft vervolgens die belastingaangifte (en enkele andere stukken) ingezonden.
2. Het College stelt vast dat geen van de brieven en stukken die vóór 14 februari 2019 door appellant zijn ingezonden, een hogerberoepsgrond tegen de uitspraak van de accountantskamer van 22 oktober 2018 bevat. Van feiten of omstandigheden die leiden tot het oordeel dat dit verzuim appellant niet kan worden verweten, is niet gebleken. Het hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk. Ten overvloede merkt het College nog op dat ook de na 14 februari 2019 ingezonden brieven en stukken geen hogerberoepsgronden inhouden.
3. De beslissing op dit hoger beroep berust mede op hoofdstuk V van de Wtra.

Beslissing

Het College verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, mr. R.W.L. Koopmans en
mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van D.A. Bohlmeijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 december 2019.
w.g. T.G.M. Simons w.g. D.A. Bohlmeijer