ECLI:NL:CBB:2019:689
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen uitspraak accountantskamer zonder gronden
In deze zaak heeft appellant, een accountant, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de accountantskamer van 22 oktober 2018. De accountantskamer had een klacht van appellant behandeld, die op 2 juli 2018 was ingediend tegen betrokkene, [naam 2] RA. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft op 17 oktober 2019 een zitting gehouden, waarbij appellant aanwezig was, maar betrokkene niet.
Appellant heeft zijn hoger beroep ingesteld op basis van artikel 43 van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra). Echter, het hogerberoepschrift bevatte geen gronden die betrekking hadden op de uitspraak van de accountantskamer. Het College heeft appellant in de gelegenheid gesteld om deze gronden in te dienen, maar ondanks meerdere brieven en stukken die door appellant zijn ingediend, zijn er geen relevante gronden gepresenteerd.
Uiteindelijk heeft het College vastgesteld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat appellant niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 43a van de Wtra. De beslissing van het College is op 17 december 2019 openbaar uitgesproken door de rechters T.G.M. Simons, R.W.L. Koopmans en H.S.J. Albers, in aanwezigheid van griffier D.A. Bohlmeijer. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van relevante gronden bij het instellen van hoger beroep.