In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 3 december 2019, betreft het een geschil tussen de V.O.F. [naam 1] en de minister van Economische Zaken en Klimaat over de toepassing van de cumulatietoets in het kader van de Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE). De appellante, V.O.F. [naam 1], had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister waarin werd gesteld dat er sprake was van overstimulering door cumulatie van subsidies en belastingvoordelen. De minister had de nominale waarde van de overstimulering vastgesteld op € 1.339.982, wat door appellante werd betwist.
Het College oordeelde dat de minister de cumulatietoets met betrekking tot het rendement op geïnvesteerd vermogen niet correct had uitgevoerd. De appellante stelde dat de investeringskosten lager waren dan door de minister aangenomen en dat de bouwtijd van achttien maanden niet correct was meegenomen in de berekeningen. Het College volgde de appellante in haar standpunt dat de minister niet had mogen afwijken van de investeringskosten zoals vastgesteld in de accountantsverklaring.
Uiteindelijk concludeerde het College dat er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen sprake was van overstimulering. Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie zoals die was vóór het bestreden besluit. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante.