In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 december 2019, zaaknummer 18/2128, is het beroep van appellante, een biobrandstoffabriek, gegrond verklaard. Appellante had een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van het Besluit Stimulering Duurzame Energieproductie (Besluit SDE), maar deze was door de minister van Economische Zaken en Klimaat afgewezen. De minister oordeelde dat de aanvraag niet uitvoerbaar en financieel haalbaar was, omdat het opgegeven eigen vermogen niet concreet beschikbaar zou zijn. Appellante betwistte deze afwijzing en voerde aan dat zij over voldoende eigen vermogen beschikte en dat de afgegeven intentieverklaringen een voldoende onderbouwing vormden voor de uitvoerbaarheid en financiële haalbaarheid van het project.
Tijdens de zitting op 17 september 2019 werd duidelijk dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de aanloopkosten niet als eigen vermogen konden worden geactiveerd. Het College oordeelde dat de criteria in artikel 59 van het Besluit SDE niet in strijd zijn met hogere regelgeving en dat de termen 'uitvoerbaar' en 'financieel haalbaar' voldoende concreet zijn. Het College vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om opnieuw te beslissen op de bezwaren van appellante, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 2.048,-.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van subsidieaanvragen en de noodzaak voor de overheid om duidelijk te motiveren waarom aanvragen worden afgewezen. Het College bevestigt dat de intentieverklaringen en de haalbaarheidsstudie van appellante voldoende basis bieden voor de aanvraag, en dat de minister niet voldoende onderbouwd heeft waarom de aanvraag niet zou voldoen aan de gestelde eisen.