ECLI:NL:CBB:2019:641

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
27 november 2019
Zaaknummer
18/2860
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om ontheffing op grond van de Meststoffenwet door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze zaak heeft de Firma [naam] V.O.F. beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarbij het verzoek om ontheffing van het verbod om pluimvee te houden zonder voldoende pluimveerechten is afgewezen. Het primaire besluit werd genomen op 20 december 2017, en het bestreden besluit op 24 oktober 2018, waarbij het bezwaar van appellante ongegrond werd verklaard. De zitting vond plaats op 17 oktober 2019, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Appellante verzocht om ontheffing van het verbod op basis van de Meststoffenwet, met de stelling dat er geen overschrijding van het sectorale fosfaatplafond was en dat er veel mestverwerking in de pluimveesector had plaatsgevonden. Tevens werd aangevoerd dat de looptijd van de POR-regeling zou eindigen met het afschaffen van het dierenrechtenstelsel. Appellante stelde dat verweerder in strijd met het vertrouwens-, evenredigheids- en zekerheidsbeginsel had gehandeld, en verwees naar de investeringen die zij had gedaan om de ontheffing te verkrijgen.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven overwoog dat de gronden van appellante inhoudelijk gelijkluidend waren aan die in een eerdere uitspraak van 9 april 2019, waarin vergelijkbare beroepen ongegrond waren verklaard. Het College concludeerde dat de argumenten van appellante niet slaagden en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 26 november 2019.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/2860

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2019 in de zaak tussen

Firma [naam] V.O.F., te [plaats] , appellante

(gemachtigde: ir. A.H.J. van der Putten)
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Spriensma-Heringa)

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van appellante om een ontheffing op grond van de Meststoffenwet (Msw) afgewezen.
Bij besluit van 24 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Appellante heeft verzocht om ontheffing van het verbod om pluimvee te houden zonder (voldoende) pluimveerechten als bedoeld in artikel 20 van de Msw. Deze ontheffing zou in de plaats treden van de eerder aan appellante verleende ontheffing op grond van de zogenoemde POR 2-regeling.
2. Verweerder heeft dit verzoek bij het primaire besluit afgewezen, omdat het verlenen van een dergelijke ontheffing haaks staat op het beleid dat verweerder voert gericht op de naleving van de voor Nederland geldende fosfaatproductieplafonds.
3. Appellante voert in beroep kort samengevat aan dat er geen sprake is van overschrijding van het sectorale fosfaatplafond en de pluimveesector veel mestverwerking heeft gerealiseerd. Ook zou de looptijd van de POR-regeling tegelijk eindigen met het afschaffen van het dierenrechtenstelsel welk stelsel na 31 december 2017 is gehandhaafd. Verweerder heeft verder gehandeld in strijd met het vertrouwens-, evenredigheids- en zekerheidsbeginsel. Appellante heeft daarbij onder meer verwezen naar de investeringen die zij heeft moeten doen om de ontheffing op grond van de POR te krijgen.
4. Het College overweegt als volgt.
4.1
In zijn uitspraak van 9 april 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:130) heeft het College in een groot aantal vergelijkbare geschillen als het onderhavige geschil, de beroepen tegen het afwijzen van een ontheffing als ook door appellante verzocht, ongegrond verklaard.
4.2
De gronden die door appellante in het onderhavige beroep zijn aangevoerd zijn inhoudelijk gelijkluidend aan de gronden die in de uitspraak van 9 april jl zijn besproken en waarvan is geoordeeld dat deze niet slagen. Het College komt dan ook, onder verwijzing naar deze uitspraak, tot de slotsom dat hetgeen door appellante in beroep is aangevoerd niet slaagt.
5. De conclusie is dat het beroep ongegrond is.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van S.S. Autar, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2019.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. S.S. Autar