In deze zaak heeft appellante, een vleesveehouderij, beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin het fosfaatrecht van appellante was vastgesteld op 544 kilogram. Appellante had het voornemen om (deels) om te schakelen naar een melkveehouderij, maar volgens verweerder hield appellante op 2 juli 2015 geen melkkoeien en ontbraken concrete aanwijzingen voor deze omschakeling. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven oordeelt dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat zij bezig was met de omschakeling naar een melkveehouderij. Het College concludeert dat het beroep op schending van het eigendomsrecht niet slaagt, omdat appellante niet heeft aangetoond dat het fosfaatrechtenstelsel een buitensporige last op haar legt.
Het College heeft het wijzigingsbesluit van verweerder, waarin het fosfaatrecht was verlaagd tot 417 kg, vernietigd. Dit besluit was onjuist, zoals verweerder zelf in het verweerschrift had aangegeven. De vernietiging van het wijzigingsbesluit maakt de wijziging van het bestreden besluit ongedaan, waardoor appellante opnieuw beschikt over 544 kg fosfaatrecht. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond verklaard. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.024,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 26 november 2019.