In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil over fosfaatrechten van een melkveehouderij. Appellante, een maatschap die te maken heeft gehad met paratuberculose op haar bedrijf, betwistte de vaststelling van haar fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister had in zijn primaire besluit van 3 januari 2018 het fosfaatrecht vastgesteld op 7.231 kilogram, wat later werd verhoogd naar 7.843 kilogram in het bestreden besluit. Appellante stelde dat de minister ten onrechte niet had gekeken naar de vergunde dieraantallen en de melkproductie van 2017, maar in plaats daarvan de dieraantallen op 18 februari 2015 en de melkproductie van 2014 had gebruikt.
Het College oordeelde dat de minister terecht de dieraantallen op 18 februari 2015 had gehanteerd, aangezien dit de meest representatieve datum was. Echter, de melkproductie van 2014 werd als niet representatief beschouwd, gezien de dierziekte die appellante in die periode had. Het College concludeerde dat de minister een nieuwe beslissing moest nemen, waarbij de melkproductie van 2017 als uitgangspunt moest worden genomen. Het beroep van appellante werd gegrond verklaard, en het vervangingsbesluit werd vernietigd. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.024,-.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de knelgevallenregeling en de noodzaak om representatieve gegevens te gebruiken bij de vaststelling van fosfaatrechten, vooral in situaties waar bijzondere omstandigheden zoals dierziekte een rol spelen.