ECLI:NL:CBB:2019:553
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen kostenbesluit van bestuursdwang inzake dierenopvang
In deze zaak hebben appellanten beroep ingesteld tegen een kostenbesluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat hen in rekening bracht voor de opvang van vier katten die door de autoriteiten waren meegenomen wegens overtredingen van de Wet dieren. De zaak begon met een last onder bestuursdwang die op 20 januari 2017 aan appellanten werd opgelegd, omdat zij niet voldaan hadden aan de opgelegde maatregelen om de gezondheid en huisvesting van hun dieren te waarborgen. Na een hercontrole op dezelfde dag werd vastgesteld dat appellanten niet aan de voorwaarden hadden voldaan, wat leidde tot de inbeslagname van de katten.
Het kostenbesluit van 7 november 2017, dat de kosten van de bestuursrechtelijke handhaving vaststelde op € 2.276,70, werd door appellanten betwist. Het bestreden besluit van 26 februari 2018 verklaarde het bezwaar van appellanten gedeeltelijk gegrond en verlaagde het te verhalen bedrag naar € 2.247,21. Appellanten voerden aan dat het kostenverhaal prematuur was, omdat de rechtmatigheid van de last onder bestuursdwang niet vaststond. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde echter dat de last onder bestuursdwang in rechte vaststond, omdat appellanten niet tijdig bezwaar hadden gemaakt.
Het College concludeerde dat de kosten die in rekening waren gebracht voor de opvang van de katten redelijk waren en dat verweerder in zijn recht stond om deze kosten te verhalen. De beroepsgronden van appellanten werden verworpen, en het College verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. W.C.E. Winfield, met mr. T. Kuiper als griffier, op 5 november 2019.