Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 5 februari 2019 op het hoger beroep van:
[naam 1] , te [plaats 1] , appellant
tegen de uitspraak van de accountantskamer van 2 maart 2018, gegeven op een klacht, door appellant ingediend tegen [naam 2] AA (betrokkene).
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de accountantskamer
- de algemene vergadering van aandeelhouders van 19 maart 2015 van Conew heeft voorgehouden dat hij de noodzakelijke hulp en bijstand zou leveren, waarmee een valse verwachting werd gecreëerd, nu hij wist dat weldra (20 april 2015) een klacht tegen appellant ingediend zou worden, hetgeen hij voor de vergadering heeft verzwegen;
- op 19 januari 2016 tegenover de Klachtencommissie Nba een valse verwachting heeft gecreëerd door middel van zijn bereidverklaring bepaalde stukken (voor 5:00 uur ‘s middags) nogmaals toe te sturen.
- de professionele distantie ten opzichte van [naam 6] nooit in acht heeft genomen, waardoor zijn onpartijdigheid ernstig is beïnvloed en zelfs heeft goedgevonden dat in 2003 gebruik gemaakt mocht worden van het telefoonnummer en correspondentieadres van [naam 5] ;
- naar aanleiding van de destijds te goeder trouw gegeven opdracht van de directie van Conew aan betrokkene om de ambtshalve aanslag als gevolg van hun verzuim van het indienen van een tijdige aangifte vennootschapsbelasting 2001 ongedaan te maken, vervolgens te kwader trouw een valse aangifte heeft ingediend, die uitsluitend in het belang was van zijn principaal, [naam 4] , om de dividendbelastingproblematiek te omzeilen.
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Als eerste grief voert appellant aan dat de accountantskamer in de punten 4.5.1 tot en met 4.5.3 van de bestreden uitspraak ten onrechte concludeert dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene medewerking heeft verleend aan het indienen van de klacht in de tuchtprocedure onder nummer 15/835 Wtra AK. Betrokkene heeft beeldvormende informatie achtergehouden zodat de waarheidsvinding ernstig werd belemmerd. Op pagina 29 van de op 20 april 2015 ingediende klacht staat immers vermeld: “Het overdrachtsdossier is van de heer [naam 2] verkregen voor het schrijven van de klacht en was daarom niet eerder bekend met de meineed”. Betrokkene heeft aldus zijn expliciete medewerking verleend aan het indienen van een klacht jegens appellant door de overhandiging van het overdrachtsdossier aan [naam 4] voor het schrijven van de klacht. Ook heeft betrokkene zijn medewerking daaraan verleend door de inbreng van zijn schrijven van 6 mei 2015, waarvan het misleidende karakter is aangetoond en niet is betwist.