Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de meervoudige kamer van 11 april 2017 op het hoger beroep van:
[naam 1] RA, te [plaats] , appellant,
tegen de uitspraak van de accountantskamer van 19 februari 2016, gegeven op een klacht, op 20 april 2015 tegen appellant ingediend door
[naam 2] B.V. ( [naam 2] ),
Procesverloop in hoger beroep
19 februari 2016, met nummer 15/835 Wtra AK (www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TACAKN:2016:15).
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de accountantskamer
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Nu in verband met het niet verwerken van de litigieuze dividendbesluiten sprake is van een materiële onzekerheid in de jaarrekening, waarvan overigens de omvang bekend was, had betrokkene erop moeten aandringen dat inzake deze onzekerheid een toereikende toelichting in de jaarrekening werd opgenomen, inclusief een kwantificering van de effecten daarvan (zie onder meer randnummer 69 sub b. onder vi NV COS 2400, versie 16 december 2013). Nu een dergelijke toelichting ontbrak, had betrokkene moeten afwegen welke gevolgen dit had voor de af te geven beoordelingsverklaring. Met de bestaande summiere toelichting in het accountantsrapport gaf de jaarrekening in ieder geval niet het wettelijk vereiste inzicht. Daarnaast had betrokkene, nu hem de gevraagde documentatie omtrent het dividendbesluit niet ter beschikking was gesteld, onvoldoende assurance-informatie beschikbaar, hetgeen afhankelijk van de mogelijke effecten daarvan tot een conclusie met beperking of onthouding van een conclusie had moeten leiden (zie onder meer randnummers 75 tot en met 85 NVCOS 2400, versie 16 december 2013).
Betrokkene had derhalve de verklaring in de vorm zoals deze is afgeven, dan ook nooit in het maatschappelijk verkeer mogen brengen. De Accountantskamer acht hierbij tevens van belang dat er ook geen enkele noodzaak was de verklaring op dat moment uit te brengen. Het doel van de opgestelde jaarstukken was primair de afrekening tussen partijen. Het had derhalve voor betrokkene veeleer in de rede gelegen om te wachten met het afgeven van een beoordelingsverklaring, dan wel de verklaring in het geheel niet af te geven totdat de hiervoor benodigde informatie volledig voorhanden was. Betrokkene had in de gegeven omstandigheden in overweging moeten nemen de opdracht terug te geven, indien hem de benodigde informatie niet ter beschikking werd gesteld.
25 januari 2006 nietig verklaard, zodat het geacht moet worden nooit te hebben bestaan.
16 september 2015 van de rechtbank Amsterdam. De toezegging om ontbrekende informatie over te leggen, is wederom niet gestand gedaan. In de AVA van 2 december 2015 heeft [naam 2] het bestaan van materiële onzekerheid als gevolg van dividendbesluiten niet opnieuw aan de orde gesteld. De jaarrekening 2001 is in deze vergadering met ruime meerderheid van stemmen vastgesteld.
2 december 2015 was daarover niets bij de directie van de vennootschap bekend.
Beslissing
mr. P.M. van der Zanden, in aanwezigheid van mr. C.G.M. van Ede, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2017.