In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 oktober 2019 uitspraak gedaan in het geschil tussen Melkveehouderij [naam] en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de vaststelling van het fosfaatrecht van appellante op basis van de Meststoffenwet (Msw). Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister, waarin het fosfaatrecht was vastgesteld op 6.856 kg, en stelde dat zij recht had op een hogere vaststelling vanwege stagnatie in de groei van haar veestapel door een uitbraak van klebsiella-mastitis in 2014.
Het College overwoog dat bij de toepassing van de knelgevallenregeling geen rekening wordt gehouden met niet gerealiseerde uitbreidingen op de peildatum van 2 juli 2015. Dit betekent dat de stagnatie in de groei als gevolg van de dierziekte niet hoeft te worden gecompenseerd. Appellante had niet aangetoond dat zij voldeed aan de 5%-drempel voor compensatie, en het College concludeerde dat de minister de knelgevallenregeling correct had toegepast.
De uitspraak benadrukt dat appellante zich niet heeft beroepen op schending van haar eigendomsrecht, waardoor toetsing aan artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden niet nodig was. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.