ECLI:NL:CBB:2019:511
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen fosfaatrecht vastgesteld op basis van Meststoffenwet
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 oktober 2019 uitspraak gedaan in het beroep van een appellant tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het primaire besluit, genomen op 5 januari 2018, betrof de vaststelling van het fosfaatrecht op het bedrijf van de appellant, welke was vastgesteld op 6.676 kg. De appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, waarna het bezwaar gedeeltelijk gegrond werd verklaard en het fosfaatrecht werd verhoogd naar 6.761 kg. De appellant heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit, omdat hij meende recht te hebben op een hoger fosfaatrecht van 6.944 kg, gebaseerd op de melkproductie van 2014 en de dieraantallen op de peildatum van 2 juli 2015.
Tijdens de zitting op 17 september 2019 is de appellant niet verschenen, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De appellant voerde aan dat zijn melkproductie in 2015 was gedaald door diergezondheidsproblemen, maar het College oordeelde dat hij niet had aangetoond dat deze problemen zich vóór de peildatum hadden voorgedaan. De minister had de knelgevallenregeling niet toegepast omdat de appellant niet voldeed aan de 5%-norm, die vereist is om in aanmerking te komen voor een verhoging van het fosfaatrecht.
Het College concludeerde dat de beroepsgrond van de appellant niet kon slagen, omdat hij niet aan de voorwaarden voldeed en dat zelfs als de melkproductie van 2014 als referentie werd genomen, hij minder fosfaatrechten zou krijgen dan hem nu waren toegekend. De uitspraak eindigde met de beslissing dat het beroep ongegrond werd verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.