In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 15 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen Rederij [naam 1] B.V. en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de vaststelling van een subsidie op nihil in het kader van de Regeling LNV-subsidies. De minister had bij besluit van 7 september 2016 de aan appellante verleende subsidie vastgesteld op nihil en een bedrag van € 51.652,- teruggevorderd. Dit besluit werd door de minister in een later besluit van 11 januari 2017 gehandhaafd, waarop appellante beroep instelde.
Tijdens de zitting op 17 december 2018 werd het onderzoek heropend, waarna het College vragen stelde aan de minister. De minister gaf in zijn reactie aan dat appellante niet had voldaan aan de subsidieverplichtingen, omdat de activiteiten niet overeenkomstig het projectplan waren uitgevoerd. Appellante betwistte dit en stelde dat zij alle werkzaamheden en doelstellingen vóór de deadline had gerealiseerd en dat de minister achteraf beoordelingscriteria had gehanteerd die niet kenbaar waren.
Het College oordeelde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de subsidie op nihil was vastgesteld. Het College concludeerde dat de subsidieverplichtingen niet kenbaar waren voor appellante en dat de minister niet had aangetoond dat appellante het project niet tijdig had afgerond. Het beroep van appellante werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en de minister werd opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.280,-.