In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, gaat het om de tijdigheid van het indienen van een bezwaarschrift door appellante, een maatschap gevestigd in het buitengebied. De zaak is ontstaan na een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarbij het fosfaatrecht van appellante op 5.220 kilogram werd vastgesteld. Appellante ontving dit besluit op 9 januari 2018, terwijl de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op 16 februari 2018 eindigde. Appellante stelde dat haar bezwaarschrift tijdig was ingediend, maar het College oordeelde dat de termijn aanvangt op de dag na de toezending van het besluit, en niet op de dag van ontvangst. Hierdoor was het bezwaarschrift, dat op 19 februari 2018 werd ingediend, te laat.
Het College overwoog dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet binnen de oorspronkelijke bezwaartermijn een bezwaarschrift had kunnen indienen. De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bieden geen ruimte voor het betoog van appellante dat de dag van ontvangst bepalend zou zijn voor de aanvang van de termijn. Het College concludeerde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard door de minister. De uitspraak werd gedaan op 15 oktober 2019, waarbij het beroep van appellante ongegrond werd verklaard en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.