ECLI:NL:CBB:2019:487

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
11 oktober 2019
Zaaknummer
18/2285
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van het indienen van een bezwaarschrift in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, gaat het om de tijdigheid van het indienen van een bezwaarschrift door appellante, een maatschap gevestigd in het buitengebied. De zaak is ontstaan na een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarbij het fosfaatrecht van appellante op 5.220 kilogram werd vastgesteld. Appellante ontving dit besluit op 9 januari 2018, terwijl de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op 16 februari 2018 eindigde. Appellante stelde dat haar bezwaarschrift tijdig was ingediend, maar het College oordeelde dat de termijn aanvangt op de dag na de toezending van het besluit, en niet op de dag van ontvangst. Hierdoor was het bezwaarschrift, dat op 19 februari 2018 werd ingediend, te laat.

Het College overwoog dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet binnen de oorspronkelijke bezwaartermijn een bezwaarschrift had kunnen indienen. De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bieden geen ruimte voor het betoog van appellante dat de dag van ontvangst bepalend zou zijn voor de aanvang van de termijn. Het College concludeerde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard door de minister. De uitspraak werd gedaan op 15 oktober 2019, waarbij het beroep van appellante ongegrond werd verklaard en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/2285

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2019 in de zaak tussen

Maatschap [naam] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. J.T. Fuller)
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. K.R. van Welsum en mr. J.H. Eleveld)

Procesverloop

Bij besluit van 5 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet het fosfaatrecht van appellante vastgesteld op
5.220 kilogram.
Bij besluit van 27 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2019. Appellante heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Uit artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb volgt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder het primaire besluit op 5 januari 2018 op de in artikel 3:41 van de Awb voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt.
3.1
Appellante heeft in beroep aangevoerd dat haar bezwaarschrift tijdig is ingediend. Omdat appellante gevestigd is in het buitengebied en zij hierdoor niet dagelijks post ontvangt, heeft zij het besluit niet eerder dan 9 januari 2018 ontvangen. De termijn voor het indienen van het bezwaarschrift loopt derhalve tot 19 februari 2018 dan wel 20 februari 2018.
3.2
Subsidiair heeft appellante aangevoerd dat indien het College oordeelt dat haar bezwaarschrift niet tijdig is ingediend, de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.1
Uit artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 3:41, eerste lid, van de Awb, volgt dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit is toegezonden. Deze bepalingen bieden geen aanknopingspunt voor het betoog van appellante dat de dag van ontvangst (mede) bepalend is voor de aanvang van de termijn. De laatste dag waarop een bezwaarschrift kon worden ingediend was dus 16 februari 2018. Nu appellante het bezwaarschrift heeft ingediend op 19 februari 2018, is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift overschreden.
4.2
Appellante dient voor een geslaagd beroep op artikel 6:11 van de Awb aannemelijk te maken dat zij niet binnen de oorspronkelijke bezwaartermijn een bezwaarschrift heeft kunnen indienen. Hiertoe heeft zij geen gronden aangevoerd, zodat zij hierin niet is geslaagd.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder het bezwaar terecht
niet-ontvankelijk heeft verklaard.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2019
.
w.g. A. Venekamp w.g. J.M.M. van Dalen