In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 1 oktober 2019, zaaknummer 18/731, staat de herziening van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2013 centraal. Appellante, een B.V., heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die de bedrijfstoeslag had herberekend en een terugvordering had ingesteld. De herberekening was gebaseerd op de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. Appellante betwist dat de minister drie jaar na de uitbetaling van de bedrijfstoeslag mocht overgaan tot herziening en stelt dat de oppervlakte van verschillende percelen niet correct is vastgesteld.
Tijdens de zitting op 29 juli 2019 heeft appellante haar beroep ten aanzien van enkele percelen ingetrokken, maar de discussie over de hoogte van de herberekening bleef bestaan. Het College oordeelt dat de minister terecht de Regeling heeft toegepast, aangezien het primaire besluit na 1 januari 2015 is genomen. De beroepsgrond van appellante over verjaring faalt, omdat de verjaringstermijn van vier jaar begint te lopen vanaf de datum van de onregelmatigheid, die in dit geval op 21 december 2013 is vastgesteld.
Het College heeft de argumenten van appellante over de percelen 1, 3, 20, 66, 78 en 110 beoordeeld. Voor de meeste percelen oordeelt het College dat de minister onvoldoende gemotiveerd heeft dat appellante de percelen onjuist heeft ingetekend. Het beroep van appellante wordt gegrond verklaard, het bestreden besluit wordt vernietigd en de minister wordt opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.