ECLI:NL:CBB:2019:440

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 september 2019
Publicatiedatum
13 september 2019
Zaaknummer
18/303
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot geschilbeslechting en voorwaarden bij aansluiting op elektriciteitsnet

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 17 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen Liander N.V. en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) naar aanleiding van een klacht van [naam 1] B.V. over de voorwaarden die Liander heeft gesteld bij de aansluiting op het elektriciteitsnet. De klacht van [naam 1] was gegrond verklaard door ACM, die oordeelde dat Liander in strijd met artikel 23 van de Electriciteitswet (E-wet) had gehandeld door een voorwaarde te stellen voor de aansluiting, namelijk dat [naam 1] een geschil bij ACM moest indienen. Liander had de aanvraag voor een grootverbruikersaansluiting aanvankelijk geweigerd, omdat zij van mening was dat het stelsel van verbindingen in het bedrijfsverzamelgebouw van [naam 1] een net vormde. Uiteindelijk heeft Liander de aansluiting gerealiseerd onder de voorwaarde dat [naam 1] een geschilprocedure zou starten bij ACM. Het College oordeelde dat deze voorwaarde niet rechtmatig was, omdat artikel 51 van de E-wet bepaalt dat een partij met een geschil met een netbeheerder een klacht kan indienen bij ACM. Het College concludeerde dat Liander niet het indienen van een klacht door [naam 1] als voorwaarde mocht stellen voor de aansluiting. De uitspraak van ACM werd bevestigd, en het beroep van Liander werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 18/303

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 september 2019 in de zaak tussen

Liander N.V., (Liander), appellante

(gemachtigden: mr. J.E. Janssen en mr. S.M. Dielemans-Goossens),
en

Autoriteit Consument en markt, (ACM), verweerster

(gemachtigden: mr. J.A.H. Koomen en mr. G.A.A.M. Zwagemakers).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam 1] B.V.( [naam 1] ) te [plaats]
(gemachtigde: mr. M. Chatelin).

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2018 heeft ACM beslist op een aanvraag van [naam 1] tot geschilbeslechting als bedoeld in artikel 51 van de Electriciteitswet (E-wet) inzake een geschil met Liander.
Liander heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
ACM heeft een verweerschrift ingediend.
Ten aanzien van een aantal stukken die ACM verplicht is over te leggen heeft zij medegedeeld dat uitsluitend het College daarvan kennis zal mogen nemen. Bij beslissing van 30 mei 2018 heeft het College de gevraagde beperking van de kennisneming gerechtvaardigd geacht. De andere partijen hebben het College toestemming verleend om mede op grondslag van die stukken uitspraak te doen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2019.
Partijen zijn verschenen bij genoemde gemachtigden.

Overwegingen

1. [naam 1] heeft een bedrijfsverzamelgebouw ontwikkeld, genaamd ‘ [naam 2] ’. Het is gelegen aan de [adres] in [plaats] . [naam 1] beheert het verzamelgebouw. Het bestaat uit tien bedrijfseenheden waarvan er negen zijn bestemd voor verhuur aan bedrijven. De deur of ingang van elke eenheid zit aan de buitenzijde van het gebouw. Er zijn geen inpandige toegangen. De eenheden hebben geen gezamenlijke receptie. Elke eenheid is voorzien van een eigen tussenmeter voor het meten van verbruik van elektriciteit. De tiende bedrijfseenheid is een centrale technische ruimte die [naam 1] zelf gebruikt. Vanuit deze eenheid voorziet [naam 1] de bedrijfseenheden van energie uit een warmtepomp en zonnepanelen, dan wel – indien de zonnepanelen te weinig elektriciteit produceren – inkoop van elektriciteit via haar aansluiting op het openbare net van Liander.
Op het openbare net is een railsysteem aangesloten. Alle bedrijfseenheden zijn met dit railsysteem verbonden. Op dit railsysteem zitten ook de zonnepanelen van [naam 1] . De elektriciteitsverbindingen liggen in het bedrijfsverzamelgebouw. [naam 1] beheert de elektriciteitsverbindingen.
[naam 1] heeft één grootverbruikersaansluiting voor het bedrijfsverzamelgebouw aangevraagd bij Liander. Aanvankelijk heeft Liander de aanvraag geweigerd, omdat zij van mening was dat het stelsel van verbindingen in het bedrijfsverzamelgebouw een net is. Op voorwaarde dat [naam 1] een geschilprocedure zou starten bij ACM, heeft Liander uiteindelijk toch een aansluit- en transportovereenkomst met [naam 1] gesloten. Op 1 augustus 2017 heeft [naam 1] de grootverbruikersaansluiting in gebruik genomen.
2. ACM heeft bij het bestreden besluit de klacht van [naam 1] tegen Liander gegrond verklaard en vastgesteld dat Liander bij het realiseren van de aansluiting van [naam 1] in strijd met artikel 23 van de E-wet heeft gehandeld door [naam 1] een voorwaarde op te leggen om een geschil bij ACM aanhangig te maken.
3. Liander heeft, voor zover hier relevant, bepleit dat zij aan de aansluiting, en meer specifiek aan de aansluit- en transportovereenkomst, voorwaarden mag verbinden. Artikel 23 van de E-wet biedt de netbeheerder ruimte om in een concreet geval voorwaarden te stellen indien de netbeheerder vermoedt dat de afnemer in strijd handelt met de E-wet. ACM heeft dan ook ten onrechte niet geconstateerd dat [naam 1] door een net aan te leggen heeft gehandeld in strijd met de E-wet en dat Liander daarom gerechtigd was om als voorwaarde op te nemen dat [naam 1] een geschilprocedure zou starten bij het realiseren van de aansluiting.
4. Het College overweegt als volgt.
4.1
In een brief van 12 juni 2017 van Liander aan aannemersbedrijf [naam 3] staat het volgende vermeld:
“ Op uw verzoek ontvangt u de aanbieding voor de energievoorziening elektriciteit op de locatie [adres] te [plaats] . De aanbieding is gebaseerd op de door u verstrekte gegevens.
Deze aanbieding is alleen geldig onder voorbehoud en voorwaarde dat de heer [naam 4] de kwestie, zoals die is verwoord in o.a. de email van 12 juni 2017, tussen de heer [naam 5] (Liander) en de heer [naam 6] ( [naam 7] ), bij de ACM voorlegt. Zodra het verzoek aan de ACM is ingediend en Liander daar schriftelijk een bevestiging van ontvangt, kunnen wij overgaan tot het realiseren van de aansluiting.
(…)”
4.2
In het aanvraagformulier Geschilbeslechting Energie van [naam 1] is onder meer het volgende vermeld.
“ a. Wat is de klacht die u aan de netbeheerder heeft voorgelegd?
[naam 1] B.V. te [plaats] wenst voor het pand aan de [adres] in [plaats] één aansluiting op het elektriciteitsnet. Het betreft een bedrijfsverzamelgebouw. Liander stelt dat sprake is van een "privaat net" en dat derhalve elke bedrijfsunit apart een aansluiting dient te ontvangen.
(…)
f. Heeft u een aanbod van de netbeheerder gekregen om het geschil op te lossen? Zo ja, welke?
De 3x 250A aansluiting wordt aangeboden met als voorwaarde dat de casus voorgelegd wordt aan de ACM.
(…)”
4.3
Blijkens het verslag van de hoorzitting bij de ACM op 24 oktober 2017 (blz. 9), heeft [naam 1] desgevraagd het volgende verklaard:
“ De heer Chatelin reageert dat het natuurlijk artikel 23, aansluitplicht, is. Er is verzocht om een aansluiting, dus dan moet binnen redelijke termijn die aansluiting worden aangebracht. Dat kan je weigeren of niet. In dit geval werd gezegd dat Liander dat alleen deed als het geschil is voorgelegd aan ACM. [naam 1] moest een afschrift van het indienen van de klacht opsturen naar Liander alvorens die aansluiting werd aangebracht. Dat is wat er is gebeurd.
De voorzitter vraagt in hoeverre [naam 1] vindt dat Liander voorwaarden mag stellen aan het realiseren van een aansluiting.
De heer Chatelin antwoordt: "In ieder geval niet deze voorwaarde". (…)”
4.4
ACM heeft vervolgens bij het bestreden besluit het geschil opgevat als de vraag of Liander in strijd met de E-wet op verzoek van [naam 1] een aansluiting van 3x250A heeft gerealiseerd onder de voorwaarde dat [naam 1] bij de ACM een geschil aanhangig maakt over de juridische kwalificatie van de verbindingen in het bedrijfsverzamelgebouw van [naam 1] .
4.5
Ook het College vat het geschil op als de vraag of Liander, bij het realiseren van de aansluiting als bedoeld in artikel 23 van de E-wet, als voorwaarde mocht stellen dat [naam 1] een geschilprocedure bij ACM aanhangig maakt. Anders dan Liander heeft bepleit, is het College met ACM van oordeel dat de in artikel 23 van de E-wet neergelegde bevoegdheid tot het in bepaalde gevallen verbinden van voorwaarden aan het realiseren van een aansluiting niet ziet op een voorwaarde zoals hier aan [naam 1] is opgelegd. Artikel 51, eerste lid, van de E-wet luidt “Een partij die een geschil heeft met een netbeheerder over de wijze waarop deze zijn taken en bevoegdheden op grond van deze wet uitoefent, dan wel aan zijn verplichtingen op grond van deze wet voldoet, kan een klacht bij de Autoriteit Consument en Markt indienen.” Met het stellen van de voorwaarde dat een klacht bij ACM moet worden ingediend alvorens de netbeheerder overgaat tot het uitvoeren van zijn wettelijke taak zoals die is neergelegd in artikel 23 van de E-wet beoogt Liander in wezen toegang te verkrijgen tot de geschilprocedure terwijl artikel 51, eerste lid, van de E-wet deze toegang voorbehoudt aan haar wederpartij. Voorts geldt dat omdat de aansluiting bij [naam 1] overeenkomstig haar wens is gerealiseerd, een beslissing is gevraagd van ACM in een niet (meer) bestaand geschil tussen [naam 1] en Liander. Naar het oordeel van het College is de procedure van artikel 51 E-wet niet bedoeld voor het oplossen van hypothetische geschillen.
Op grond van het voorgaande heeft ACM terecht vastgesteld dat Liander niet het indienen van een klacht door [naam 1] over de kwalificatie van het stelsel van verbindingen in het bedrijfsverzamelgebouw als voorwaarde mocht stellen voor het realiseren van de aansluiting. Indien Liander een oordeel had willen krijgen over de juistheid van haar standpunt dat de aanvraag diende te worden afgewezen omdat in dit geval sprake is van een net, had zij niet tot aansluiting moeten overgaan. Dan zou [naam 1] reden hebben gehad voor het starten van een geschilprocedure.
4.6
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.O. Kerkmeester, mr. H.S.J. Albers en mr. C.M. Wolters, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2019.
w.g. H.O. Kerkmeester w.g. P.M. Beishuizen