In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 17 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen Liander N.V. en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) naar aanleiding van een klacht van [naam 1] B.V. over de voorwaarden die Liander heeft gesteld bij de aansluiting op het elektriciteitsnet. De klacht van [naam 1] was gegrond verklaard door ACM, die oordeelde dat Liander in strijd met artikel 23 van de Electriciteitswet (E-wet) had gehandeld door een voorwaarde te stellen voor de aansluiting, namelijk dat [naam 1] een geschil bij ACM moest indienen. Liander had de aanvraag voor een grootverbruikersaansluiting aanvankelijk geweigerd, omdat zij van mening was dat het stelsel van verbindingen in het bedrijfsverzamelgebouw van [naam 1] een net vormde. Uiteindelijk heeft Liander de aansluiting gerealiseerd onder de voorwaarde dat [naam 1] een geschilprocedure zou starten bij ACM. Het College oordeelde dat deze voorwaarde niet rechtmatig was, omdat artikel 51 van de E-wet bepaalt dat een partij met een geschil met een netbeheerder een klacht kan indienen bij ACM. Het College concludeerde dat Liander niet het indienen van een klacht door [naam 1] als voorwaarde mocht stellen voor de aansluiting. De uitspraak van ACM werd bevestigd, en het beroep van Liander werd ongegrond verklaard.