ECLI:NL:CBB:2019:421

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 september 2019
Publicatiedatum
12 september 2019
Zaaknummer
18/2617
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen fosfaatrecht vastgesteld door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en appellante, een maatschap. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van appellante tegen het besluit van de minister, waarin het fosfaatrecht van appellante op 4.353 kilogram werd vastgesteld. Appellante had op 3 januari 2018 een besluit ontvangen, waartegen zij binnen zes weken bezwaar had moeten maken. Echter, het bezwaarschrift werd pas op 15 februari 2018 ter post verzonden, wat na de termijn was. De minister verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. Appellante heeft in zowel het bezwaar als het beroep geen gronden aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar zouden maken. Het College oordeelde dat de minister terecht geen aanleiding had gezien om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen. De gevolgen van de niet-ontvankelijkheid voor appellante, hoewel groot, rechtvaardigen niet dat de wettelijke termijn voor het indienen van bezwaar buiten beschouwing wordt gelaten. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/2617

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2019 in de zaak tussen

Maatschap [naam 1] en [naam 2], te [plaats] , appellante
(gemachtigde: ing. H.G. Versteeg)
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Krari en mr. C. Zieleman)

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet het fosfaatrecht van appellante vastgesteld op
4.353 kilogram.
Bij besluit van 20 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn per post is bezorgd en niet later dan een week na afloop is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder het primaire besluit op 3 januari 2018 op de in artikel 3:41 van de Awb voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt. Dit betekent dat ingevolge artikel 6:8 van de Awb de termijn op 3 januari 2018 aanving en
14 februari 2018 de laatste dag was waarop nog tijdig bezwaar gemaakt kon worden. Het namens appellante op 15 februari 2018 ter post verzonden bezwaarschrift is derhalve niet tijdig ingediend.
3. Appellante heeft noch in bezwaar noch in beroep gronden aangevoerd waarmee zij stelt dat de niet-ontvankelijkverklaring achterwege moet worden gelaten omdat zij niet in verzuim is geweest. Verweerder heeft terecht geen aanleiding gezien om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten in de zin van artikel 6:11 van de Awb.
4. Dat de gevolgen van de niet-ontvankelijkheidverklaring voor appellante groot zijn maakt niet dat de in de Awb bepaalde termijn voor het indienen van een bezwaarschrift buiten beschouwing moet worden gelaten.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2019.
w.g. A. Venekamp w.g. J.M.M. van Dalen