In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en appellante, een maatschap. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van appellante tegen het besluit van de minister, waarin het fosfaatrecht van appellante op 4.353 kilogram werd vastgesteld. Appellante had op 3 januari 2018 een besluit ontvangen, waartegen zij binnen zes weken bezwaar had moeten maken. Echter, het bezwaarschrift werd pas op 15 februari 2018 ter post verzonden, wat na de termijn was. De minister verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. Appellante heeft in zowel het bezwaar als het beroep geen gronden aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar zouden maken. Het College oordeelde dat de minister terecht geen aanleiding had gezien om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen. De gevolgen van de niet-ontvankelijkheid voor appellante, hoewel groot, rechtvaardigen niet dat de wettelijke termijn voor het indienen van bezwaar buiten beschouwing wordt gelaten. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.