In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 september 2019, zaaknummer 18/1780, staat de subsidieverlening aan Eska B.V. centraal. De appellante, een producent van papier, had subsidie aangevraagd voor de realisatie van een vergassingsinstallatie. Aanvankelijk was de subsidie vastgesteld op € 4.000.000,-, maar na een leverancierswissel en een heroverweging door de minister van Economische Zaken en Klimaat, werd de subsidie verlaagd naar € 70.326,60. De minister stelde dat de leverancierswissel een essentiële wijziging van het projectplan was, waarvoor geen ontheffing was verleend, en dat de kosten na deze wijziging niet subsidiabel waren.
De appellante betwistte de lagere vaststelling van de subsidie en voerde aan dat de belangenafweging onvolledig en onevenredig was. Het College oordeelde dat de minister bevoegd was om de subsidie lager vast te stellen, maar dat de motivering voor het buiten beschouwing laten van bepaalde kosten niet voldoende was. Het College vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat de minister een nieuw besluit moest nemen, waarbij hij rekening moest houden met de goedgekeurde kosten die aan het project waren toe te rekenen.
Daarnaast werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de appellante, omdat het College oordeelde dat de herroeping van het primaire besluit wel degelijk op onrechtmatigheid berustte. De proceskosten werden vastgesteld op € 2.048,-. Het College gaf de minister een termijn van acht weken om een nieuw besluit te nemen, waarbij hij de motivering voor de subsidievaststelling diende te heroverwegen.