ECLI:NL:CBB:2019:373
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toekenning van fosfaatrechten en compensatie voor onterecht opgelegde last onder bestuursdwang
In deze zaak gaat het om de toekenning van fosfaatrechten aan een appellant die zich beklaagde over de wijze waarop de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (verweerder) rekening had gehouden met bijzondere omstandigheden bij de vaststelling van het fosfaatrecht. De appellant had een last onder bestuursdwang opgelegd gekregen, die later onterecht bleek te zijn. De zaak werd behandeld door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 27 augustus 2019, na een zitting op 11 juli 2019.
De appellant had in eerste instantie een fosfaatrecht van 3.631 kg toegewezen gekregen, maar na bezwaar werd dit herzien naar 3.943 kg. De appellant stelde dat de minister onvoldoende rekening had gehouden met de gevolgen van de onterecht opgelegde last onder bestuursdwang, en dat hij daardoor te weinig fosfaatrechten had gekregen. De minister verweerde zich door te stellen dat de appellant al compensatie had ontvangen door de verhoging van het fosfaatrecht in het bestreden besluit.
Het College oordeelde dat de minister de peildatum van 1 april 2014 terecht had gehanteerd en dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat hij meer fosfaatrechten had moeten krijgen. De appellant had niet kunnen bewijzen dat hij, zonder de last onder bestuursdwang, meer dieren had kunnen houden en dus recht had op een hoger fosfaatrecht. Het College verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.