ECLI:NL:CBB:2019:319

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
26 juli 2019
Zaaknummer
18/1314
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fosfaatrechten en bedrijfsoverdracht in het kader van de Meststoffenwet

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, een landbouwer, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de vaststelling van fosfaatrechten. De appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister waarin zijn fosfaatrecht was vastgesteld op 13.989 kilogram. Dit besluit was gebaseerd op de Meststoffenwet (Msw), waarbij de minister het fosfaatrecht per 1 januari 2018 vaststelde op basis van de geregistreerde melkveehouderij op het bedrijf van de appellant. De appellant had na de peildatum van 2 juli 2015 meerdere melkveebedrijven overgenomen, maar de minister had bij de vaststelling van het fosfaatrecht geen rekening gehouden met de landbouwgrond van het akkerbouwbedrijf van de appellant, omdat deze grond op de peildatum in gebruik was bij dat akkerbouwbedrijf.

De appellant voerde aan dat de minister ten onrechte had aangenomen dat zijn melkveebedrijf niet grondgebonden was, en dat de korting op het fosfaatrecht onterecht was toegepast. Het College oordeelde echter dat de minister terecht had gehandeld volgens de wetgeving, omdat de overname van het melkveebedrijf pas na de peildatum had plaatsgevonden. Het College concludeerde dat de minister de fosfaatrechten van de overgenomen bedrijven terecht had opgeteld bij het fosfaatrecht van het bedrijf van de appellant, en dat het totaal fosfaatrecht van 13.989 kg correct was vastgesteld. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/1314

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2019 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. E. Nevels-Dijkgraaf),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. J.H. Eleveld en mr. A.R. Alladin).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van appellant vastgesteld op in totaal 13.989 kilogram (kg).
Bij besluit van 29 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit gehandhaafd.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2019. Appellant en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Het College gaat uit van het volgende.
1.1
Op grond van artikel 21b van de Msw is het een landbouwer verboden op zijn bedrijf in een kalenderjaar meer dierlijke meststoffen met melkvee, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, te produceren dan het op het bedrijf rustende fosfaatrecht.
Op grond van artikel 23, derde lid, van de Msw stelt verweerder het op een bedrijf rustende fosfaatrecht per 1 januari 2018 vast in overeenstemming met de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen in een kalenderjaar door melkvee dat op 2 juli 2015 op het bedrijf is gehouden en geregistreerd.
Uit artikel 23, vierde lid, van de Msw volgt dat indien een landbouwer voor een datum die bij ministeriële regeling wordt vastgesteld, meldt en aantoont dat tussen 2 juli 2015 en
1 januari 2018 een beëindigd bedrijf is overgenomen, wordt het fosfaatrecht, bedoeld in het derde lid, verhoogd, met het fosfaatrecht dat voor dit beëindigde bedrijf bij continuering, krachtens het derde lid zou zijn vastgesteld. Bij een gedeeltelijke overname vindt de verhoging naar rato plaats.
1.2
Op grond van artikel 33Ab van de Msw kan bij algemene maatregel van bestuur een percentage worden vastgesteld waarmee het fosfaatrecht wordt verminderd, indien dit noodzakelijk is voor de naleving van een verplichting op grond van een voor Nederland verbindend verdrag of besluit van een volkenrechtelijke organisatie (generieke korting of afroming). Ingevolge artikel 72b van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (Uitvoeringsbesluit) wordt het fosfaatrecht verminderd met 8,3%. Het tweede lid van deze bepaling bepaalt dat het eerste lid niet van toepassing is op een bedrijf waarvan de productie van dierlijke meststoffen door melkvee in kilogrammen fosfaat in het kalenderjaar 2015, verminderd met de fosfaatruimte in dat kalenderjaar, negatief of nul is.
1.3
Fosfaatruimte is de hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, die in een kalenderjaar ingevolge artikel 8, onderdeel c, mag worden gebracht op of in de tot het desbetreffende bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond
(artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel ll, onder 1, van de Msw). De fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel c, van de Msw is bepaald in artikel 21a van het Uitvoeringsbesluit en gaat uit van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond. De tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond in enig kalenderjaar is de oppervlakte landbouwgrond die op 15 mei van dat jaar tot het bedrijf behoort
(artikel 24, eerste en tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit).
1.4
Appellant had vóór 15 mei 2015 een akkerbouwbedrijf. Hij heeft na die datum drie melkveebedrijven overgenomen met relatienummers 202276388, 203882152 en 200709291. Voor het bedrijf met relatienummer 203882152 heeft appellant op 16 mei 2015 aankoopafspraken gemaakt, is de koopovereenkomst op 29 augustus 2015 getekend en is op
3 november 2015 de akte gepasseerd.
1.5
Het akkerbouwbedrijf van appellant beschikt over circa 380 hectare landbouwgrond.
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit de fosfaatrechten van de afzonderlijke bedrijven vastgesteld en deze bij elkaar opgeteld. Verweerder heeft het fosfaatrecht van het bedrijf van appellant (met relatienummer 204901918) vastgesteld op 0 kg en het fosfaatrecht van de overgenomen bedrijven met relatienummers 202276388, 203882152 en 200709291 op respectievelijk 2.450 kg, 10.189 kg en 1.350 kg. In totaal komt het fosfaatrecht van appellant aldus neer op 13.989 kg. Bij het vaststellen van het fosfaatrecht van het bedrijf met relatienummer 203882152 heeft verweerder een korting toegepast van 922,20 kg, omdat dat bedrijf niet grondgebonden is. In het bestreden besluit heeft verweerder uiteengezet dat hij voor elk van de bedrijven afzonderlijk het fosfaatrecht heeft vastgesteld, dat bij het bedrijf met relatienummer 203882152 90 ha landbouwgrond in de berekening is meegenomen en dat met de 380 ha landbouwgrond van het akkerbouwbedrijf geen rekening kan worden gehouden, omdat die grond op 15 mei 2015 in gebruik was bij het akkerbouwbedrijf.
3. Het door verweerder vastgestelde fosfaatrecht van de bedrijven met relatienummers 202276388 en 200709291 is niet in geschil.
4. Appellant heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat hij niet grondgebonden is. Om die reden heeft verweerder ten onrechte een korting toegepast op het fosfaatrecht. Appellant wijst erop dat ten aanzien van het bedrijf met relatienummer 203882152 op 16 mei 2015 koopafspraken zijn gemaakt, dat de koopovereenkomst op
29 augustus 2015 is getekend en dat op 3 november 2015 de akte is gepasseerd. Voorts wijst appellant erop dat hij naast dit melkveebedrijf nog een akkerbouwbedrijf heeft met 380 ha landbouwgrond en dat een deel van die grond voor het melkveebedrijf is. Het melkveebedrijf is dus vanaf 2015 grondgebonden. Doordat de aankoop na 15 mei 2015 plaatsvond, kon de Gecombineerde opgave 2015 niet worden ingediend voor het melkveebedrijf en is alle landbouwgrond bij het akkerbouwbedrijf opgegeven.
5. Deze beroepsgrond faalt. Voor wat appellant wil, namelijk dat zijn nieuwe melkveebedrijf met relatienummer 204901918 als grondgebonden wordt aangemerkt door rekening te houden met de gegevens van het door hem overgenomen bedrijf met relatienummer 203882152 en de landbouwgrond van het akkerbouwbedrijf, biedt het hiervoor weergegeven wettelijke kader geen grond. Appellant heeft het bedrijf met relatienummer 203882152 pas in november 2015 overgenomen. Verweerder heeft aldus terecht toepassing gegeven aan artikel 23, vierde lid, van de Msw door voor dit bedrijf – evenals voor de twee andere overgenomen bedrijven – afzonderlijk het fosfaatrecht vast te stellen. Bij het vaststellen van het fosfaatrecht van het bedrijf met relatienummer 203882152 en meer in het bijzonder bij het bepalen van de vraag of dat bedrijf al dan niet grondgebonden is, heeft verweerder terecht geen rekening gehouden met de landbouwgrond van het akkerbouwbedrijf. Die grond behoorde immers niet tot het bedrijf met relatienummer 203882152. Appellant heeft niet aangevoerd dat verweerder dat bedrijf ten onrechte heeft aangemerkt als niet grondgebonden en heeft evenmin aangevoerd dat verweerder het fosfaatrecht van dat bedrijf onjuist heeft vastgesteld. Tot slot heeft appellant niet aangevoerd dat verweerder het fosfaatrecht van het bedrijf van appellant met relatienummer 204901918 ten onrechte heeft vastgesteld op 0 kg. De conclusie is dat verweerder de fosfaatrechten van de drie overgenomen bedrijven van appellant terecht heeft opgeteld bij het fosfaatrecht van het bedrijf van appellant en aldus tot een totaal fosfaatrecht van 13.989 kg is gekomen.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. E.D.H. Nanninga, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2019.
w.g. A. Venekamp w.g. E.D.H. Nanninga