In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 juli 2019, zaaknummer 19/13, staat de teruggave van de financiële discipline over het jaar 2017 centraal. Appellant, vertegenwoordigd door ir. S. Boonstra, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die op 4 september 2018 de teruggave had vastgesteld. Het bestreden besluit van 23 november 2018 verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond. De zaak werd behandeld op 12 juni 2019, waarbij appellant ook werd bijgestaan door mevrouw [naam 2].
Het College heeft vastgesteld dat de teruggave van de financiële discipline, die voortvloeit uit de Europese regelgeving, een percentage is van de rechtstreekse betalingen die appellant heeft ontvangen. De minister had de teruggave vastgesteld op € 311,06, gebaseerd op een percentage van 1,385% van de ontvangen betalingen. Appellant betwistte echter dat de minister geen rekening had gehouden met een lopende beroepsprocedure die invloed kon hebben op het terug te betalen bedrag.
Het College oordeelde dat de minister niet verplicht was om te wachten met het nemen van het besluit over de teruggave, ondanks de lopende beroepsprocedure. De teruggave moest voor 16 oktober 2018 plaatsvinden, en de minister had de beginselen van behoorlijk bestuur in acht genomen. Echter, omdat het College in een andere uitspraak had bepaald dat het besluit van de minister over de uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling 2017 onvoldoende zorgvuldig was voorbereid, moest ook het besluit over de financiële discipline herzien worden. Het beroep van appellant werd gegrond verklaard, en de minister werd opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen.