ECLI:NL:CBB:2019:303

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
19 juli 2019
Zaaknummer
18/265
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Pavićević
  • C.H.R. Mattheussens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige indiening van de Gecombineerde opgave 2017 en de gevolgen van een verkeerd e-mailadres

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had een aanvraag ingediend voor uitbetaling van de betalingsrechten voor het jaar 2017, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat de Gecombineerde opgave te laat was ingediend. De appellant stelde dat hij de opgave tijdig had ingevuld en verzonden, maar geen ontvangstbevestiging had ontvangen. Het College heeft vastgesteld dat de ontvangstbevestiging en herinnering naar een oud e-mailadres waren gestuurd, wat de appellant niet had kunnen weten. Desondanks oordeelde het College dat de verantwoordelijkheid voor tijdige indiening bij de appellant ligt. De appellant had meerdere mogelijkheden om te verifiëren of zijn opgave succesvol was ingediend, maar had deze niet benut. Het College concludeerde dat de aanvraag te laat was ingediend en dat verweerder niet verplicht was om een herinnering te sturen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige communicatie en het tijdig indienen van aanvragen in het kader van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/265

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2019 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , appellant

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Cromheecke)

Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellant om uitbetaling van de betalingsrechten (de basis- en vergroeningsbetaling) voor het jaar 2017 afgewezen op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB.
Bij besluit van 19 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2019. Appellant is verschenen, vergezeld door de heer [naam 2] . Verweerder heeft zich door zijn gemachtigde laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Op 18 augustus 2017 heeft verweerder de Gecombineerde opgave 2017 van appellant ontvangen. In deze opgave heeft appellant om uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling gevraagd. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant zijn Gecombineerde opgave 2017 te laat heeft ingediend.
3. Appellant voert in beroep aan dat hij de Gecombineerde opgave voor 15 mei 2017 heeft ingevuld en ingediend. Deze opgave is verstuurd met een TAN-code. Hiermee was appellant in de veronderstelling dat de opgave was verstuurd. Echter, een ontvangstbevestiging heeft hij nooit ontvangen. Appellant stelt zich op het standpunt dat hij niet kon weten dat de aanvraag niet was ontvangen. Het e-mailadres dat verweerder heeft gebruikt voor de ontvangstbevestiging en de herinnering is namelijk al jaren niet meer in gebruik. Verweerder had hier dan ook een foutmelding op moeten ontvangen.
4. Het College overweegt als volgt.
Een aanvraag die ziet op de uitbetaling van de basis- en de vergroeningsbetaling is slechts tijdig ingediend indien zij vóór de afloop van de termijn door de bevoegde instantie is ontvangen (uitspraak van het College van 8 mei 2018, ECLI:NL:CBB:2018:322). Het is de verantwoordelijkheid van appellant, als aanvrager van de uitbetaling van de basis- en de vergroeningsbetaling, om zijn aanvraag tijdig in te dienen. Voor het jaar 2017 moest een dergelijke aanvraag uiterlijk 15 mei 2017 ingediend zijn om aanspraak te kunnen maken op de volledige bedragen, tenzij sprake is van overmacht of bijzondere omstandigheden. In de periode van 16 mei 2017 tot en met 9 juni 2017 kon de Gecombineerde opgave 2017 ook nog worden ingediend, maar dan zou een verlaging per werkdag worden toegepast op de bedragen waarop de aanvrager recht zou hebben gehad als hij de aanvraag op tijd had ingediend (artikel 13 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (Verordening (EU)
nr. 809/2014), gelezen in samenhang met artikel 13 van de Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (Verordening (EU) nr. 640/2014) en artikel 4.2, derde lid, van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB). Na het indienen van een Gecombineerde opgave, indien dit goed is verlopen, ontvangt de aanvrager een ontvangstbevestiging.
Het College stelt vast dat verweerder voor het eerst op 18 augustus 2017 een Gecombineerde opgave 2017 van appellant heeft ontvangen. Gelet op de uiterste datum van indiening, heeft appellant zijn opgave dus te laat ingediend. Dat appellant in de veronderstelling verkeerde dat hij de opgave voor 15 mei 2017 had ingediend, doet daar niet aan af. Ook het feit dat een ontvangstbevestiging dan wel herinnering om de opgave in te dienen appellant niet heeft bereikt omdat deze naar een oud e-mailadres zou zijn gestuurd, doet niet af aan het feit dat appellant zijn Gecombineerde opgave te laat heeft ingediend. Verweerder is niet gehouden om een herinnering te versturen. Daarbij komt dat appellant zelf meerdere keren het vermeende onjuiste e-mailadres heeft opgegeven. Ter zitting heeft appellant aangegeven dat hij het voorgedrukte e-mailadres onder de kop ‘relatiegegevens’ in de Gecombineerde opgave heeft gekopieerd en dit adres heeft geplakt bij het gedeelte waar appellant handmatig zijn
e-mailadres moest invullen. Verweerder is daarom naar het oordeel van het College terecht uitgegaan van het door appellant opgegeven e-mailadres. Daarnaast had het feit dat appellant geen ontvangstbevestiging heeft ontvangen, voor appellant een teken kunnen zijn dat zijn opgave niet was ingediend. Ter zitting is duidelijk geworden dat een aanvrager bij een succesvolle indiening van de Gecombineerde opgave direct op zijn scherm een ontvangstbevestiging krijgt en dat op een later moment nogmaals een ontvangstbevestiging wordt verzonden via het bij verweerder bekende e-mailadres. In “Mijn Dossier” zijn de bij verweerder ingediende documenten terug te vinden. Bovendien is het zo dat als een aanvrager de Gecombineerde opgave wel heeft ingevuld maar de opgave nog niet (succesvol) heeft verstuurd, hiervan een melding wordt gemaakt op de laatste pagina van de Gecombineerde opgave. Appellant heeft dus op meerdere manieren kunnen nagaan of de Gecombineerde opgave daadwerkelijk was ingediend.
5. Verder voert appellant aan dat verweerder het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden. Het niet uitbetalen van de betalingsrechten en vergroeningsbetaling staat volgens appellant niet in verhouding met datgene wat er mogelijk mis is gegaan.
Op grond van artikel 13 van Verordening (EU) nr. 809/2014, gelezen in samenhang met artikel 13, van Verordening (EU) nr. 640/2014 en artikel 4.2, derde lid, van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB is verweerder gehouden een aanvraag om uitbetaling af te wijzen als deze aanvraag te laat is ingediend (uitspraak van het College van 19 februari 2019, ECLI:NL:CBB:2019:72). Verweerder heeft hier niet de ruimte om een belangenafweging te maken. Dat het bestreden besluit mogelijk nadelige (financiële) gevolgen heeft voor appellant, speelt bij de beoordeling van dit besluit daarom geen rol.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. C.H.R. Mattheussens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2019.
w.g. T. Pavićević w.g. C.H.R. Mattheussens