3.5Verweerder heeft op 19 september 2018 de hiervoor onder 3.3 genoemde verbalisant gevraagd een aantal vragen te beantwoorden en daarvan een op ambtseed aanvullend rapport op te maken. Naar aanleiding daarvan is een (niet gedateerd) op ambtseed aanvullend rapport van bevindingen (hierna: aanvullend rapport) opgemaakt. In dit aanvullend rapport geeft de verbalisant – verkort weergegeven – aan dat verzoeker hem niets over een lekke band heeft verteld en dat hij geen lekke band of ANWB heeft gezien.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder de taxivergunning van verzoeker ingetrokken omdat hij op 6 januari 2018 zonder geldige Taxxxivergunning vervoer heeft aangeboden op de Amsterdamse opstapmarkt. Verzoeker heeft daartegen bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft appellante – verkort weergegeven – aangevoerd dat hij op het moment van de aanhouding op niemand zat te wachten en dat hij nog geen bel- of contractafspraak had. Hij was ter plaatse omdat hij, voordat hij daar arriveerde, had geconstateerd dat hij bandenpech had. Hij reed daarom rond op zoek naar een plek om te wachten op pechhulp en vond voor het [hotel] een plek om zijn auto te parkeren.
5. Bij het bestreden beluit heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het advies van de bezwaarschriftencommissie overgenomen. De bezwaarschriftencommissie meent op grond van het rapport dat verzoeker op 6 januari 2018 zonder taxivergunning werkzaamheden heeft verricht met het kennelijke doel consumenten te werven ten behoeve van het taxivervoer op de opstapmarkt. Daarbij acht de bezwaarschriftencommissie van belang dat verzoeker ten tijde van het voorval, noch op een later moment heeft kunnen aantonen dat hij op de laad- en losplaats aanwezig was met een ander doel dan het aanbieden van vervoer op de Amsterdamse opstapmarkt.
6. Verzoeker voert aan dat verweerder niet in het op hem rustende bewijs dat verzoeker op 6 januari 2018 zonder geldige taxivergunning taxivervoer heeft aangeboden, is geslaagd. Verweerder heeft volgens verzoeker dan ook ten onrechte toepassing gegeven aan zijn bevoegdheid om de taxivergunning van verzoeker in te trekken.
7. Ter beoordeling van de voorzieningenrechter staat of het bestreden besluit naar voorlopig oordeel stand kan houden. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
8. Artikel 82, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000 (Wp 2000) bepaalt dat bij of krachtens gemeentelijke verordening regels kunnen worden gesteld die in het belang zijn van de kwaliteit van op de gemeentelijke openbare weg aangeboden taxivervoer. In het tweede lid is bepaald dat de in het eerste lid bedoelde regels strekken tot aanvulling van de bij of krachtens deze wet vastgestelde bepalingen en geen betrekking hebben op andere onderwerpen dan die van de artikelen 82a en 82b.
Op grond van artikel 82a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wp 2000 kunnen bij of krachtens gemeentelijke verordening regels worden gesteld over de eisen en verplichtingen te stellen aan bestuurders van een auto waarmee taxivervoer op de gemeentelijke openbare weg wordt aangeboden.
In artikel 1.1 van de Taxiverordening Amsterdam 2012 (Taxiverordening), zoals deze geldt vanaf 1 februari 2018, is bepaald dat in deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder aanbieden van taxivervoer: zich met de auto waarmee taxivervoer wordt verricht, op de door de gemeenteraad aangewezen delen van de openbare weg bevinden met het kennelijke doel van vervoerder of bestuurder consumenten te werven ten behoeve van taxivervoer.
Op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Taxiverordening is het een chauffeur verboden om zonder Taxxxivergunning van het college op de in bijlage I aangegeven delen van de openbare weg taxivervoer aan te bieden.
In artikel 2.14 van de Taxiverordening heeft verweerder nadere voorschriften aan de Taxxxivergunning verbonden, waaronder de onder het eerste lid, onderdeel a, onder 4° genoemde eis dat de chauffeur de veiligheid van de consument en overige personen in acht neemt.
Op grond van artikel 3.3, eerste lid en onder b, van de Taxiverordening kan het college overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.12 en 2.14 sanctioneren met intrekking van de Taxxxivergunning.
In artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, van de Nadere regels eisen chauffeurs 2018 is bepaald dat onder de minimale kwaliteitseis veiligheid, bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, onderdeel a, onder 4°, van de Taxiverordening in ieder geval wordt verstaan dat de chauffeur beschikt over de benodigde geldige ontheffingen, vergunningen en vergunningbewijzen om taxivervoer aan te mogen bieden.