ECLI:NL:CBB:2019:279

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
4 juli 2019
Zaaknummer
18/678
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de tariefbeschikking voor huisartsendiensten in het kader van de Wmg

In deze zaak hebben twee huisartsen bezwaar gemaakt tegen de tariefbeschikking van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) voor huisartsendiensten in het kader van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg). De NZa had een maximumuurtarief van € 73,37 vastgesteld voor huisartsen die participeren in een huisartsendienstenstructuur (HDS). De huisartsen voerden aan dat dit tarief te laag is en dat er een gedifferentieerd tarief zou moeten zijn voor nachten, weekenden en feestdagen. Daarnaast stelden zij dat het in strijd is met de keuzevrijheid van de patiënt dat huisartsen tijdens HDS-diensturen waarin zij niet zijn ingeroosterd, geen dienstverrichtingen voor eigen patiënten in rekening mogen brengen. De NZa verklaarde het bezwaar van de huisartsen ongegrond, waarna zij in beroep gingen.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft het beroep van de huisartsen ongegrond verklaard. Het College oordeelde dat de NZa terecht het maximumtarief had vastgesteld en dat de argumenten van de huisartsen niet opgingen. De NZa had voldoende rekening gehouden met de kosten van waarneming en de problematiek van de bemensing van HDS-diensten. Het College benadrukte dat de vrije artsenkeuze niet betekent dat huisartsen 24/7 beschikbaar moeten zijn en dat de tariefbeschikking niet leidt tot dubbele bekostiging. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 9 juli 2019.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/678

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 juli 2019 in de zaak tussen

[huisarts 1] en [huisarts 2] , te [plaats] , appellanten,

en

de Nederlandse Zorgautoriteit, verweerster

(gemachtigde: mr. E.C. Pietermaat).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2017 (TB/REG-18619-01) (het primaire besluit) heeft verweerster de Prestatie- en Tariefbeschikking Huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg voor het jaar 2018 vastgesteld (hierna: de tariefbeschikking).
Bij besluit van 28 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard.
Appellanten hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2019.
[huisarts 1] en [huisarts 2] , vertegenwoordigd door [huisarts 1] , zijn verschenen. Nederlandse Zorgautoriteit, vertegenwoordigd door mr. E.C. Pietermaat, is verschenen. Voorts is aan de zijde van de Nederlandse Zorgautoriteit verschenen [naam] .

Overwegingen

1. In onderdeel 4.1 van de bij de tariefbeschikking behorende tarievenlijst heeft verweerster een maximumuurtarief van € 73,37 vastgesteld voor huisartsen die participeren in een huisartsendienstenstructuur (HDS). Door te participeren in een HDS kan een huisarts de zorg voor zijn/haar patiënten gedurende de avond-, nacht- en weekenduren (ANW-uren) borgen. In onderdeel 4.2 van de tarievenlijst heeft verweerster voor een aantal tijdens ANW-diensten te verrichten prestaties maximumtarieven vastgesteld die in rekening mogen worden gebracht door zorgaanbieders die niet in een HDS participeren.
2. Appellanten stellen dat het uurtarief (€ 73,37) dat huisartsen voor hun huisartsendiensten mogen declareren bij de HDS waarin zij participeren onredelijk laag is. Het maximumtarief is ten onrechte uitsluitend vastgesteld voor de huisarts die participeert in een HDS. Appellanten voeren aan dat zou moeten worden voorzien in een gedifferentieerd tarief, waarbij het tarief voor de nachten, weekenden en feestdagen op een hoger tarief wordt vastgesteld dan het tarief voor doordeweekse avonden en dat een gelijk tarief voor praktijkhoudende en de waarnemende huisartsen zou moeten worden vastgesteld. Appellanten hebben in dit verband toegelicht dat er onvoldoende huisartsen beschikbaar zijn voor HDS-diensten. HDS-diensten worden dientengevolge voor hogere bedragen dan het maximumtarief van € 73,37 aan waarnemende huisartsen, voor wie het maximumtarief niet geldt, doorverkocht. Appellanten stellen dat de bepaling in de tariefbeschikking dat huisartsen die participeren in een HDS tijdens diensturen waarin zij niet zijn ingeroosterd, geen dienstverrichtingen als bedoeld in onderdeel 4.2 van de tarievenlijst in rekening mogen brengen in strijd is met de keuzevrijheid van de patiënt. Immers, een niet in de HDS ingeroosterde huisarts kan hierdoor tijdens de ANW-uren niet zijn/haar eigen (chronische) patiënt tegen een ANW-tarief helpen. Zorg door de eigen huisarts is ook goedkoper en efficiënter dan diezelfde zorg in HDS-verband.
3.1
Verweerster stelt in reactie op de eerste beroepsgrond dat al op een andere manier rekening wordt gehouden met de gestegen kosten van huisartsen voor de inhuur van waarnemers. Verweerster betrekt de kosten voor waarneming bij het bepalen (meten) van de hoogte van de gemiddelde praktijkkosten. De gemiddelde praktijkkosten vormen weer de basis voor de maximumtarieven die door de verweerster worden vastgesteld. Dit leidt er volgens verweerster toe dat gemiddeld genomen de kosten voor waarneming, net als alle andere praktijkkosten, via de tarieven worden gedekt. Verweerster betoogt voorts dat een differentiatie van de hoogte van de tarieven voor ANW-uren in combinatie met een rechtstreekse koppeling aan de gemiddelde waarnemersvergoeding een sterk prijsopdrijvend effect zal hebben op de waarnemersvergoeding en vervolgens op het gereguleerde uurtarief. Verweerster acht het daarom niet opportuun om het door haar per dienstuur HDS vastgestelde tarief van € 73,37 te wijzigen. Ter zitting heeft verweerster in dit verband desgevraagd toegelicht dat indien de gestegen kosten voor waarneming in de praktijkkosten worden betrokken dit weliswaar ook een prijsopdrijvend effect heeft op het gereguleerde uurtarief, maar dat dit effect veel minder sterk is dan bij een directe koppeling van de tarieven voor de huisartsen voor het verrichten van HDS-diensten aan die voor de waarnemers. Dat komt omdat waarnemers een hogere vergoeding plegen overeen te komen dan het tarief dat de huisarts in rekening kan brengen als hij de HDS-diensten zelf verricht. Verweerster onderkent de problematiek van de bemensing van de HDS-diensten, maar stelt gemotiveerd dat dit in een ander kader dient te worden opgelost.
3.2
Ten aanzien van de tweede beroepsgrond van appellanten dat een bij een HDS aangesloten huisarts, ondanks het feit dat de HDS reeds budget ontvangt voor ANW-zorg, op eigen titel tijdens ANW-uren consulten moet kunnen leveren en deze als ANW-verrichtingen buiten HDS (als bedoeld in onderdeel 4.2 van de tarievenlijst) zou moeten kunnen declareren, betoogt verweerster dat dit leidt tot dubbele bekostiging. Immers, een HDS ontvangt een budget op basis van het aantal patiënten dat is ingeschreven bij de aangesloten huisartsen. Dit budget wordt toegekend ongeacht het aantal consulten. Verweerster benadrukt dat huisartsen tijdens ANW-uren, als zij zelf geen dienst hebben in de HDS, zorg aan hun eigen patiënten kunnen leveren. Zij kunnen het reguliere consult/visitetarief (€ 9,59/€ 19,18) hiervoor in rekening brengen. Aangesloten huisartsen kunnen met de HDS wel afspraken maken om ook buiten HDS-diensten tegen het HDS-diensttarief namens de HDS consulten/visites in ANW-uren te doen.
4. Het College begrijpt de eerste beroepsgrond van appellanten aldus dat zij betogen dat het maximumuurtarief van € 73,37 voor huisartsen die participeren in een HDS niet kostendekkend is. Dit betoog faalt. Weliswaar hebben appellanten aangevoerd dat door de problemen rond de bemensing van HDS-diensten de kosten voor waarneming veel hoger liggen dan het maximumuurtarief, maar verweerster heeft onbestreden daartegenover gesteld dat zij met de (extra) kosten die de praktijkhoudende artsen maken om HDS-diensten door te verkopen aan waarnemend huisartsen rekening heeft gehouden door deze bij de gemiddelde praktijkkosten van de huisarts te betrekken. De door appellanten geschetste problematiek van de bemensing van de HDS-diensten wordt door verweerster onderkend. Verweerster heeft gemotiveerd uiteengezet en ter zitting toegelicht dat dit probleem in een breder kader dient te worden opgelost. Een enkele wijziging van de tarieven zoals appellanten hebben voorgesteld is daartoe onvoldoende. Appellanten hebben dat niet betwist. De beroepsgrond faalt.
5.
Met hun tweede beroepsgrond stellen appellanten aan de orde dat de tariefbeschikking er niet in voorziet dat de bij een HDS aangesloten huisarts voor verrichtingen die hij tijdens ANW-uren voor eigen patiënten verricht, zonder dat hij/zij op dat moment dienst doet in de HDS, daarvoor het ANW-tarief in rekening kan brengen. Het College is van oordeel dat verweerster terecht heeft aangevoerd dat dit tot een dubbele bekostiging zou leiden. Een HDS ontvangt immers een vaste vergoeding op basis van het aantal patiënten dat is ingeschreven bij de huisartsen die bij de HDS zijn aangesloten, ongeacht het aantal consulten dat wordt geleverd. Voor zover appellanten hebben betoogd dat dit gestelde gebrek in de tariefbeschikking leidt tot strijd met het uitgangspunt van een vrije artsenkeuze, oordeelt het College dat de vrije artsenkeuze niet zo ver strekt dat een ieder van de eigen huisarts mag verwachten dat hij/zij 24 uur per dag beschikbaar is. Aan de huisartsenzorg is inherent dat zeker gedurende de avond, weekend en nacht de eigen huisarts niet altijd beschikbaar is. Ook deze beroepsgrond faalt.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, mr. J.A.M. van den Berk en mr. W.C.E. Winfield, in aanwezigheid van mr. J.M.M. Bancken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2019.
w.g. J.L. Verbeek w.g. J.M.M. Bancken