In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 januari 2019 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van Twapa BVBA, een Belgische onderneming, tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het verzoek betreft de officiële inbewaringneming van partijen vlees die in eigendom zijn van verzoekster. De minister had op 21 december 2018 een besluit genomen om de inbewaringneming te beëindigen, maar de partijen vlees opnieuw in bewaring te nemen op basis van verdenking. Verzoekster vreesde dat de partijen vlees vernietigd zouden worden of voor andere doeleinden dan humane consumptie zouden worden aangewend, wat zou leiden tot onomkeerbare schade en ernstige financiële gevolgen voor haar. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek niet zozeer gericht was tegen de inbewaringneming zelf, maar tegen de keuze die aan de derde-partij was voorgelegd over de bestemming van de partijen vlees. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat het primaire besluit niet leidde tot onmiddellijke vernietiging van de partijen vlees. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling opgelegd.