ECLI:NL:CBB:2019:256

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 mei 2019
Publicatiedatum
26 juni 2019
Zaaknummer
18/2877
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen fosfaatrecht vastgesteld door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 mei 2019 uitspraak gedaan in het beroep van een appellant tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het primaire besluit, genomen op 3 januari 2018, betrof de vaststelling van het fosfaatrecht van de appellant op basis van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw). De appellant had op 28 maart 2018 een melding van bijzondere omstandigheden ingediend, waarna op 25 oktober 2018 een bestreden besluit volgde waarin het fosfaatrecht werd verhoogd naar 2.851 kilogram. De appellant ging tegen dit besluit in beroep.

Tijdens de zitting op 8 mei 2019 werd de appellant vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. C.C. Harten, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan. Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het fosfaatrecht van de appellant naar 3.011 kilogram. Tevens werd de minister veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht van € 170,- en de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 1.024,-.

Het College motiveerde zijn beslissing door te stellen dat partijen overeenstemming hadden bereikt over de verhoging van het fosfaatrecht naar 3.011 kilogram, en dat het fosfaatrecht in het bestreden besluit te laag was vastgesteld. Het College oordeelde dat de minister onvoldoende inspanningen had geleverd om alle besliscomponenten in overweging te nemen, en dat de appellant zijn standpunt eerder had moeten onderbouwen. De proceskosten in bezwaar kwamen voor eigen rekening van de appellant.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/2877
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2019 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. K. Heuver),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. Y. Groen en mr. J.H. Eleveld).

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van appellant vastgesteld.
Op 28 maart 2018 heeft verweerder van appellant een melding bijzondere omstandigheden ontvangen.
Op 25 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ten dele gehonoreerd en het fosfaatrecht van appellant verhoogd naar 2.851 kilogram (kg).
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2019. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.C. Harten namens zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en stelt het fosfaatrecht van appellant vast op 3.011 kg;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan appellant te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.024,-.

Overwegingen

1. Het College geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Partijen zijn het eens geworden over verhoging van het fosfaatrecht naar 3.011 kg na toepassing van de generieke korting van 8,3%. Vast staat dus dat het fosfaatrecht in het bestreden besluit te laag is vastgesteld.
3. Nu verweerder het fosfaatrecht te laag heeft vastgesteld, zal het College het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 23, derde lid, van de Msw. Het College ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en het fosfaatrecht van appellante vast te stellen op 3.011 kg.
4. Ten aanzien van de proceskosten overweegt het College dat beide partijen meer inspanningen hadden kunnen verrichten. Verweerder had meer kunnen uitvragen om ervoor te zorgen dat alle besliscomponenten konden worden meegenomen bij het nemen van zijn beslissing en appellant had zijn standpunt eerder nader kunnen onderbouwen. Het College ziet hierin aanleiding om verweerder te veroordelen in de door appellant gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- ( 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). De proceskosten in bezwaar komen dan voor eigen rekening van appellant.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. F. Willems, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2019.
w.g. R.C. Stam w.g. F. Willems