Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
[naam] , te [plaats] , appellant
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Beslissing
Overwegingen
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2019.
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 mei 2019 uitspraak gedaan in het beroep van een appellant tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het primaire besluit, genomen op 3 januari 2018, betrof de vaststelling van het fosfaatrecht van de appellant op basis van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw). De appellant had op 28 maart 2018 een melding van bijzondere omstandigheden ingediend, waarna op 25 oktober 2018 een bestreden besluit volgde waarin het fosfaatrecht werd verhoogd naar 2.851 kilogram. De appellant ging tegen dit besluit in beroep.
Tijdens de zitting op 8 mei 2019 werd de appellant vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. C.C. Harten, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan. Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het fosfaatrecht van de appellant naar 3.011 kilogram. Tevens werd de minister veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht van € 170,- en de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 1.024,-.
Het College motiveerde zijn beslissing door te stellen dat partijen overeenstemming hadden bereikt over de verhoging van het fosfaatrecht naar 3.011 kilogram, en dat het fosfaatrecht in het bestreden besluit te laag was vastgesteld. Het College oordeelde dat de minister onvoldoende inspanningen had geleverd om alle besliscomponenten in overweging te nemen, en dat de appellant zijn standpunt eerder had moeten onderbouwen. De proceskosten in bezwaar kwamen voor eigen rekening van de appellant.