In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 25 juni 2019, zaaknummer 18/1213, staat de kwestie van fosfaatrechten en de grondgebondenheid van een landbouwbedrijf centraal. Appellante, een vennootschap onder firma, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin haar fosfaatrecht was vastgesteld op 4.589 kilogram. Dit besluit was gebaseerd op grondmonsters die niet de juiste periode dekt, namelijk tussen 15 mei 2011 en 15 mei 2015. Appellante betoogde dat haar bedrijf grondgebonden is en dat de grondmonsters uit 2010 en 2016, die een lage fosfaattoestand aantoonden, ook in aanmerking genomen moesten worden. Het College oordeelde dat de minister ten onrechte de grondmonsters uit 2016 had uitgesloten van bewijslevering. Het College benadrukte dat naast de grondmonsters uit de voorgeschreven periode, ook monsters genomen na 15 mei 2015 relevant kunnen zijn voor de bewijsvoering van de fosfaattoestand in 2015. Hierdoor werd het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel van de Algemene wet bestuursrecht. De minister werd opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak.