ECLI:NL:CBB:2019:252

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 april 2019
Publicatiedatum
20 juni 2019
Zaaknummer
18/2616
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen fosfaatrecht vastgesteld door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister, waarbij het fosfaatrecht van de appellant was vastgesteld op 1.126 kilogram. Dit besluit was genomen op basis van de Meststoffenwet. De appellant stelde dat de minister ten onrechte geen rekening had gehouden met de melk die aan particulieren was geleverd door middel van verkoop aan huis. Tijdens de zitting op 29 april 2019 heeft de minister erkend dat de verkoop aan huis aannemelijk was en dat de totale melkproductie van de appellant hoger moest worden vastgesteld. Het College heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het fosfaatrecht van de appellant vastgesteld op 1.229,4 kilogram. Daarnaast heeft het College de minister veroordeeld in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 2.048,- en het betaalde griffierecht van € 170,- aan de appellant te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en de beslissing is gemotiveerd op basis van de relevante wetgeving en de feiten van de zaak.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/2616
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2019 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. P.M.E.P.J. Joosten)
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. J.G. Biesheuvel en mr. A.H. Spriensma).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van appellant vastgesteld op 1.126 kilogram (kg).
Bij besluit van 27 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder ondanks het bezwaar van appellant het primaire besluit gehandhaafd.
Appellant heeft daartegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en stelt het fosfaatrecht van appellant vast op 1.229,4 kg;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.048,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan appellant te vergoeden.

Overwegingen

1. Het College geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Appellant heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de melk die aan particulieren is geleverd door middel van verkoop aan huis.
3. Verweerder heeft in beroep de verkoop aan huis alsnog aannemelijk geacht. Gelet hierop moet volgens verweerder de totale melkproductie worden vastgesteld op 165.912 kg, de gemiddelde melkproductie per melkkoe op 6.744 kg en het excretieforfait op 36,9 kg. Dit betekent dat het fosfaatrecht van appellant verhoogd moet worden vastgesteld op 1.229,4 kg. Hierover zijn partijen het ter zitting eens geworden.
4. Dit betekent dat verweerder het fosfaatrecht te laag heeft vastgesteld. Het College zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 23, derde lid, van de Msw. Het College ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en het fosfaatrecht vast te stellen op 1.229,4 kg.
5. Het College veroordeelt verweerder in de door appellant gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.048,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het horen in bezwaar, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Verweerder moet eveneens het door appellant betaalde griffierecht van € 170,- vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam in aanwezigheid van mr. D. de Vries als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 april 2019.
w.g. R.C. Stam w.g. D. de Vries