ECLI:NL:CBB:2019:199
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- R.C. Stam
- E.D.H. Nanninga
- Rechtspraak.nl
Fosfaatrechten en grondgebondenheid in bestuursrechtelijke context
In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, staat de grondgebondenheid van een maatschap centraal in relatie tot fosfaatrechten. De appellante, een maatschap, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin het fosfaatrecht van haar bedrijf werd vastgesteld. Het primaire besluit, genomen op 5 januari 2018, werd gevolgd door een bestreden besluit op 22 mei 2018, waarin het bezwaar van de appellante ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 1 mei 2019 was de appellante niet aanwezig, maar haar gemachtigden, mr. M. Leegsma en mr. A.R. Alladin, waren wel aanwezig om haar belangen te behartigen.
De minister hanteert een generieke korting op het fosfaatrecht, omdat de appellante niet als grondgebonden wordt beschouwd. De appellante betwist deze conclusie en stelt dat zij wel degelijk grondgebonden is. De minister baseert zijn beslissing op een te hoge PAL-waarde voor perceel 32, wat leidt tot een onjuiste vaststelling van de fosfaatruimte. De appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt analyseverslagen van drie grondmonsters overgelegd, maar de minister wijst deze af. Eén van de monsters zou afkomstig zijn van een perceel dat niet tot het bedrijf van de appellante behoort, waardoor de analyse als bewijs onbruikbaar wordt geacht.
Volgens artikel 72b van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet wordt het fosfaatrecht verlaagd met een generieke korting van 8,3%, tenzij de mestproductie door melkvee in 2015 minder was dan de fosfaatruimte. De bewijslast ligt bij de appellante om aan te tonen dat haar melkvee in dat jaar minder mest produceerde dan haar fosfaatruimte. Het College concludeert dat de appellante niet heeft aangetoond dat perceel 32 in een lagere klasse moet worden ingedeeld, en verklaart het beroep ongegrond. Er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken.