In deze zaak heeft de maatschap [naam 1], [naam 2] en [naam 3] beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het beroep betreft een herziening van een eerder besluit over het fosfaatrecht, dat op 19 april 2018 was vastgesteld op 8.044 kilogram. De minister heeft op 19 april 2019 het fosfaatrecht verder verhoogd naar 8.157 kilogram, waardoor het beroep van de appellante niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de appellante geen belang meer had bij de beoordeling van het beroep tegen de brief van 13 september 2018, waarin de minister slechts een wijziging in de motivering had aangebracht zonder de rechten en plichten te wijzigen. De rechtbank stelde vast dat de brief van 13 september 2018 geen appellabel besluit bevatte, waardoor het beroep niet-ontvankelijk was. De minister had de appellante op het verkeerde been gezet door een rechtsmiddelclausule te vermelden in de brief, en het College droeg de minister op het griffierecht van € 338,- aan de appellante te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. R.C. Stam, met mr. D. de Vries als griffier, en vond plaats op 14 mei 2019.