In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 maart 2019 uitspraak gedaan over de intrekking van de taxivergunning van een taxichauffeur in Utrecht. De gemeente Utrecht had de vergunning ingetrokken op basis van incidenten waarbij de chauffeur betrokken was, waaronder een incident op 27 augustus 2018. De chauffeur had tegen deze intrekking beroep aangetekend en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank Midden-Nederland had eerder in een uitspraak op 7 februari 2019 het beroep van de chauffeur gegrond verklaard, maar de gemeente ging in hoger beroep.
Het College oordeelde dat de rechtbank onbevoegd was om het beroep te behandelen en vernietigde de eerdere uitspraak. Het College beoordeelde vervolgens de intrekking van de vergunning en kwam tot de conclusie dat de gemeente in redelijkheid had kunnen besluiten tot intrekking, maar dat de opgelegde maatregel onevenredig zwaar was. Het College oordeelde dat de feiten onvoldoende steun boden voor de conclusie dat er sprake was van een zeer ernstig incident, en dat een lichtere sanctie, zoals een tijdelijke schorsing, meer op zijn plaats zou zijn zijn geweest. Het College verklaarde het beroep van de chauffeur gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie door het primaire besluit te herroepen. Tevens werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van de chauffeur.