ECLI:NL:RBMNE:2019:678

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
19 februari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4960
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking taxivergunning wegens overtreding kwaliteitsregels en de zorgvuldigheid van het besluit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 februari 2019 uitspraak gedaan over de intrekking van de taxivergunning van eiser door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De intrekking vond plaats op basis van een aantal incidenten waarbij eiser betrokken was, die volgens verweerder de kwaliteitsregels van de taxivergunning zouden hebben overtreden. Eiser heeft echter betoogd dat de intrekking onterecht was, omdat de besluiten van verweerder niet voldoende waren onderbouwd en er geen volledig beeld was van de incidenten.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de intrekking van de vergunning op 5 oktober 2018 inging, maar dat de regels die ten tijde van de intrekking golden niet correct waren toegepast. Verweerder had de intrekking gebaseerd op gedragingen van eiser die plaatsvonden onder een verordening die inmiddels niet meer van kracht was. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar de feiten en omstandigheden rondom de incidenten, en dat de beschikbare informatie niet voldoende was om te concluderen dat eiser de kwaliteitsregels had overtreden.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de intrekking van de taxivergunning herroepen. Verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.536,- werden vastgesteld. De voorzieningenrechter heeft geen voorlopige voorziening getroffen, omdat de uitspraak al voldoende rechtsbescherming bood aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/4960 en UTR 18/4963
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 februari 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker/eiser] , te [woonplaats] , verzoeker/eiser

(gemachtigde: mr. A.F.M. Oudijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Braxhoven).

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de taxivergunning van verzoeker ingetrokken.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is bij uitspraak van 22 november 2018 afgewezen.
Bij besluit van 18 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2019. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij het vragen van een voorlopige voorziening. Hij is op dit moment zijn belangrijkste inkomstenbron kwijt en heeft onderbouwd dat hij als gevolg daarvan betalingsachterstanden heeft opgelopen en dat gelet op het verstrijken van de tijd de situatie nijpender is geworden.
Wettelijk kader
3. Verweerder heeft op 27 september 2018 de aan verzoeker verleende taxivergunning ingetrokken met ingang van 5 oktober 2018, omdat verzoeker betrokken is geweest bij een aantal incidenten en hij daarmee de regels van de Taxiverordening en de kwaliteitsregels die aan de vergunning zijn verbonden ernstig heeft overtreden.
4. Verzoeker voert aan dat het besluit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Er wordt in het besluit verwezen naar het Uitvoeringsbesluit Taxichauffeurs 2015, maar dit besluit is op 26 september 2018 uit werking getreden en gold niet meer ten tijde van het nemen van het primaire besluit. Verder verwijst verweerder naar het Uitvoeringsbesluit Kwaliteitsregels taxichauffeurs, maar dit besluit is op 25 september 2018 uit werking getreden. Ook wordt verwezen naar de Handhavingsstrategie taxivervoer Utrecht 2018, maar deze is pas op 9 oktober 2018 in werking getreden en gold dus nog niet ten tijde van het primaire besluit.
5. De intrekking van de vergunning is ingegaan op 5 oktober 2018. Op de intrekking is de verordening van toepassing die op dat moment gold
.Gelet op artikel 16 van de Taxiverordening Utrecht 2018 is deze verordening in werking getreden op de vijftiende dag na de datum van de bekendmaking, in dit geval 9 oktober 2018. Dit betekent dat ten tijde van het primaire besluit nog de Taxiverordening Utrecht 2015 van toepassing was. Verweerder heeft ten onrechte aangenomen dat de ex tunc-toetsing in bezwaar als gevolg heeft dat de Taxiverordening Utrecht 2018 van toepassing is. Die verordening zou alleen toepassing kunnen vinden als deze een gunstiger regeling bevat, maar daarvan is in dit geval geen sprake.
6. Verder is het Uitvoeringsbesluit Kwaliteitsregels taxichauffeurs van 2015 van toepassing in deze zaak, omdat de intrekking van de taxivergunning is gebaseerd op gedragingen van eiser die hebben plaatsgevonden in de periode dat dit besluit van toepassing was. De omstandigheid dat ten tijde van de intrekking van de vergunning het besluit buiten werking was gesteld en de Kwaliteitsregels taxichauffeurs 2018 nog niet in werking waren getreden - immers gelden deze op grond van artikel 3.2 pas vanaf het moment dat de Taxiverordening Utrecht 2018 in werking is getreden - is om die reden niet van belang.
7. Het moment van intrekking van de vergunning is ook bepalend om het toepasselijk handhavingsbeleid vast te stellen. Op het moment van intrekking gold echter geen handhavingsbeleid, omdat het Handhavingsbeleid Taxi van 2015 met de bekendmaking van van de Handhavingsstrategie Taxivervoer 2018 is komen te vervallen. Deze laatste was op 5 oktober 2018 echter nog niet in werking getreden. Bij heroverweging van het intrekkingsbesluit in bezwaar heeft verweerder de Handhavingsstrategie taxivervoer Utrecht 2018, in werking getreden op 9 oktober 2018, toch kunnen toepassen, omdat bij de heroverweging nieuw beleid wel mag worden toegepast, tenzij dit ongunstiger is dan het oude beleid. Dat is gesteld noch gebleken.
8. Partijen verschillen verder niet van mening dat er inhoudelijk geen verschil bestaat tussen de oude en nieuwe regels.
Naleving voorschriften
9. Eiser heeft voorts aangevoerd dat hij geen verplichtingen heeft geschonden. Het incident van 19 januari 2017 mag niet worden meegewogen, omdat deze zaak geseponeerd is door het Openbaar Ministerie. De meldingen en waarnemingen van collega-chauffeurs zijn niet betrouwbaar en bovendien is het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. Uzun is van mening dat het incident van 26 augustus 2018 niet als een ernstige overtreding kan worden aangemerkt. Hij stelt zich bovendien op het standpunt dat er strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat verweerder bij de intrekking van de vergunning enkel is uitgegaan van een door een omstander gemaakte filmopname van een gedeelte van het incident, zonder nader onderzoek te doen.
10. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder op grond van artikel 11 van de Taxiverordening, aanhef en onder b, de taxivergunning kan intrekken indien de in deze verordening opgenomen verplichtingen of de aan de Utrechtse taxivergunning verbonden voorschriften niet worden nageleefd. In de aan eiser verleende taxivergunning staat vermeld dat hij de ‘Kwaliteitsregels taxichauffeur’ in acht moet nemen. In artikel 8 van het Uitvoeringsbesluit Kwaliteitsregels Taxichauffeurs 2015 staat vermeld dat de chauffeur (a) zich correct gedraagt richting andere chauffeurs en (c) voorkomt dat er conflicten ontstaan. Op grond van artikel 2.1 van de Handhavingsstrategie taxivervoer Utrecht 2018 trekt verweerder de vergunning van een chauffeur in als er sprake is van zeer ernstige overtredingen of ernstige recidive.
11. Verweerder heeft vier voorvallen betrokken bij het besluit. Het eerste voorval betreft het incident van 19 januari 2017 (1), waarbij eiser is gearresteerd na een handgemeen met een collega-taxichauffeur waarbij een vuurwapen in het spel was. Verder is er een mutatierapport van 3 juni 2018 (2) waarbij een collega-taxichauffeur heeft gemeld dat hij werd getreiterd door eiser en hij was uitgemaakt voor ‘bastaard’. Daarna is sprake van een mutatierapport van 24 augustus 2018 (3) waarbij melding is gemaakt door een collega-taxichauffeur van bedreiging door eiser. Ten slotte heeft verweerder groot gewicht toegekend aan het voorval van 26 augustus 2018, waarbij een handgemeen heeft plaatsgevonden tussen eiser en een klant. Verweerder heeft het eerste en vierde voorval zwaar meegewogen. Aan de andere twee voorvallen heeft verweerder minder gewicht toegekend, maar deze zijn wel illustratief bevonden voor eisers gedrag.
12. Ad 1) Op 19 januari 2017 heeft een incident plaatsgevonden waar eiser als taxichauffeur bij betrokken was. Er is proces-verbaal opgemaakt en eiser is gearresteerd, omdat hij werd verdacht van bedreiging en mishandeling van een collega-taxichauffeur met onder andere een vuurwapen. Beide taxichauffeurs hebben verklaard dat de ander schuldig is aan bedreiging en bezit van een vuurwapen. Niet is vast komen te staan wie schuldig is aan welke overtreding. Daarom is de zaak geseponeerd. Verweerder heeft een waarschuwing aan eiser (en aan de andere chauffeur) gegeven voor overtreding van de geldende gedragsregels, maar heeft geen nader onderzoek naar de zaak gedaan. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op grond van de beschikbare informatie over dit incident niet kan worden vastgesteld wat de rol van eiser is geweest en daarmee ook niet of hij de kwaliteitsregel heeft overtreden dat een taxichauffeur zich correct gedraagt richting andere chauffeurs en voorkomt dat er conflicten ontstaan.
13. Ad 2/3) Er zijn twee meldingen gedaan door collega-taxichauffeurs van intimidatie, bedreiging en/of belediging. Er is geen aangifte gedaan en de meldingen zijn nooit met eiser besproken. De politie of verweerder heeft ook geen nader onderzoek gedaan. Om die reden is de voorzieningenrechter van oordeel dat de informatie in die mutaties niet voor waar kan worden gehouden en/of als illustratie van eisers gedrag kan worden gezien.
14. Ad 4) Verweerder heeft een mutatierapport overgelegd van het incident van 26 augustus 2018, er is een door een omstander gemaakte filmopname van ongeveer 30 seconden overgelegd en eiser heeft getuigenverklaringen van het voorval overgelegd.
De voorzieningenrechter overweegt dat de beelden geen duidelijkheid geven over de aanleiding van het incident. Het is een momentopname, een deel van het incident is zichtbaar. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt het volgende uit de beelden. Verzoeker gaat voorover gebogen op de mogelijke klant (hierna: de man) af met gespreide armen. De man pakt verzoeker achter zijn nek, althans bij zijn kraag, en trekt verzoeker met een draai opzij waardoor verzoeker op de grond valt. Hierop staat verzoeker op, trekt zijn T-shirt uit en loopt in de richting van de man. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het gedrag van verzoeker provocerend en niet de-escalerend is vanwege zijn lichaamshouding, het uittrekken van het shirt, het uitdagend naar de man toe bewegen en om wat verzoeker roept, te weten ‘Kom maar hier’. Op de beelden is ook te zien dat de man zich uitdagend opstelt en verder is te horen dat verzoeker zegt dat de aanwezigen getuigen zijn van wat de man heeft gedaan, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet dit niet af aan het gedrag van verzoeker zelf. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder het gedrag van verzoeker, zoals zichtbaar is het filmpje, terecht als fysiek en verbaal agressief heeft aangemerkt.
15. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder echter ook bij deze constatering in redelijkheid niet kan concluderen dat sprake is van een overtreding van de kwaliteitsregels. Daarvoor is nodig dat verweerder zich ook een beeld vormt van de aanleiding voor het incident en eisers gedrag tijdens het verloop van het incident. De beelden op het filmpje zien slechts op de laatste fase van het incident. Zonder totaalbeeld van eisers gedrag in het conflict, kan verweerder zich in redelijkheid geen oordeel vormen over de betekenis van het fysiek en verbaal agressieve gedrag van eiser dat op het filmpje staat. Het mutatierapport van de politie bevat geen informatie die een breder beeld van het incident geeft. De getuigenverklaringen die eiser heeft ingebracht geven wel informatie over de aanleiding en het verloop van het incident, maar verweerder is daaraan voorbijgegaan omdat die verklaringen niet stroken met de filmbeelden. Uit het voorgaande volgt dat, mede gelet op hetgeen is overwogen onder rechtsoverwegingen 12, 13 en 14, de feitelijke grondslag die verweerder aan de intrekking van de vergunning ten grondslag heeft gelegd onvoldoende is. Het had op de weg van verweerder gelegen om meer onderzoek naar de feiten te (laten) doen. Aan het besluit kleeft daarom een zorgvuldigheidsgebrek en motiveringsgebrek, omdat op basis van de bekende feiten niet kon worden geconstateerd dat de kwaliteitsregels zijn overtreden.
16. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd. Omdat verweerder de verweten gedraging niet aannemelijk heeft gemaakt, was er geen grondslag om eisers taxivergunning in te trekken. Gelet op het tijdsverloop en de omstandigheid dat verweerder na het laatste incident geen feitenonderzoek heeft laten verrichten, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen. Hiermee vervalt de intrekking van eisers taxivergunning. Het gevolg daarvan is dat verweerder eiser op de kortst mogelijke termijn weer in het bezit dient te stellen van zijn taxivergunning.
17. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de proceskosten die door eiser zijn gemaakt. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.536,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
18. De voorzieningenrechter ziet verder geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het gevolg van deze uitspraak is immers dat verweerder eiser op de kortst mogelijke termijn in het bezit dient te stellen van zijn taxivergunning. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen daarom af.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
in de zaak geregistreerd onder nummer 18/4963:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.536,-;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 170,--aan eiseres vergoedt;
in de zaak geregistreerd onder nummer 18/4960;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Kamphof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.