ECLI:NL:CBB:2019:102

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
18 maart 2019
Zaaknummer
18/2600
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens termijnoverschrijding in fosfaatrechtzaak

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, is het beroep van appellante, een V.O.F. gevestigd te [plaats], niet-ontvankelijk verklaard vanwege te late indiening van de gronden van het beroep. De appellante had tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat het fosfaatrecht voor haar bedrijf vaststelde, bezwaar gemaakt. Het primaire besluit werd op 12 januari 2018 genomen, en het bestreden besluit volgde op 18 september 2018, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard. Appellante heeft op 16 januari 2019, na afloop van de hersteltermijn, de gronden van het beroep ingediend, ondanks dat zij eerder in de gelegenheid was gesteld om dit binnen vier weken te doen.

De appellante voerde aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat zij had gewacht op een beslissing over haar aanmelding voor de knelgevallenregeling voor starters met jongvee. Echter, het College oordeelde dat het op de weg van appellante lag om tijdig de gronden in te dienen of om uitstel te vragen. De argumenten die appellante aanvoerde, werden niet als voldoende beschouwd om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. Het College besloot dat het beroep niet-ontvankelijk was en dat de brief van 11 januari 2019, waarin verweerder aangaf dat appellante niet aan de voorwaarden voldeed, niet bij het geding betrokken kon worden.

De uitspraak werd gedaan door mr. R.C. Stam, met mr. M.G. Ligthart als griffier, en vond plaats op 12 maart 2019. Het College zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/2600

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 maart 2019 in de zaak tussen

V.O.F. [naam] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: R. Scholten),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. G. Meijerink en mr. M. Krari)

Procesverloop

Bij besluit van 12 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het op het bedrijf van appellante rustende fosfaatrecht vastgesteld.
Bij besluit van 18 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit voorlopig beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2019. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Bij brief van 26 november 2018 is appellante in de gelegenheid gesteld binnen vier weken alsnog de gronden van het beroep in te dienen en is zij gewaarschuwd dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien zij die gelegenheid niet benut. De gronden zijn op 16 januari 2019, dus na afloop van de hersteltermijn, ingediend.
2. Bij brief van 15 februari 2019 heeft appellante aangevoerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Appellante heeft zich op 3 oktober 2018 aangemeld voor de knelgevallenregeling voor starters met jongvee. Op grond van uitspraken van het College wordt dit integraal beoordeeld met het ingediende bezwaarschrift. Appellante heeft daarom in eerste instantie de beslissing op de melding afgewacht. Verweerder heeft bij brief van 11 januari 2019 te kennen gegeven dat appellante niet aan de voorwaarden voldoet. Na de ontvangst daarvan heeft appellante de gronden van het beroep ingediend. Appellante verzoekt de beslissing van 11 januari 2019 op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij het geding te betrekken.
3. Het beroep op de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding slaagt niet. Het lag op de weg van appellante om binnen de in de brief van 26 november 2018 gestelde termijn de gronden in te dienen of gemotiveerd om uitstel te vragen. Dit heeft zij, zonder passende reden, niet gedaan. Wat appellante heeft aangevoerd, maakt dit niet anders. Dit betekent dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Waar de brief van 11 januari 2019 geen besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit inhoudt, zal het College deze niet bij het geding te betrekken.
4. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam in aanwezigheid van mr. M.G. Ligthart als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2019.
w.g. R.C. Stam w.g. M.G. Ligthart